Il nome di Dio è misericordia. Una conversazione con Andrea Tornielli (Paus Franciscus)
De Ivoren Toren / “Il nome di Dio è misericordia. Una conversazione con Andrea Tornielli” (Paus Franciscus)
Q: Wat betekent misericordia?
A: Strikt genomen: je hart openen voor mensen die het moeilijk hebben. Bij de Heer: de goddelijke wil om te omarmen, waarmee God ons welkom heet door zichzelf te geven en door zich naar ons toe te buigen en ons te vergeven... zoals in Ezechiël 16: de profeet spreekt over schaamte, en schaamte is een genade: wanneer iemands Gods barmhartigheid voelt, ervaart hij een grote schaamte voor zichzelf, voor zijn zonde.
Vaststelling: kardinaal Albino Luciana (die later Johannes Paulus I werd) wordt dikwijls geciteerd, zoals op p.35, over diens preek over pater Leopoldo Mandic.
p.41
Biechtvader zijn is een grote verantwoordelijkheid. Biechtvaders hebben de verdwaalde schapen voor zich die God innig liefheeft. Als men hun niet Gods liefde en barmhartigheid laat voelen, nemen ze afstand en komen ze misschien niet meer terug. Dus omhels hen en wees barmhartig, ook al kun je hen niet de absolutie geven. Geef hun evengoed een zegen.
Q: Volstaat het niet om in je eentje boete te doen en vergeving te vragen, om het in je eentje af te handelen met God?
p.46
A: We zijn sociale wezens. Als je niet in staat bent om over je fouten te praten met je broer, kun je er zeker van zijn dat je ook niet in staat bent erover te praten met God, en dan sta je dus uiteindelijk voor de spiegel te biechten, aan jezelf.
p.48
Er schuilt wellicht een oordeel in de biecht, maar er komt ook iets veel groters dan het oordeel bij kijken. Het is het feit dat je tegenover een ander staat die in persona Christi handelt om je te omarmen en te vergeven. Het is de ontmoeting met de barmhartigheid.
Iemand die zich geen zondaar voelt, zou ik aanraden om te vragen om die genade (van het erkennen dat je een zondaar bent). Het is een genade die je moet worden geschonken.
Zonder de genade kun je hooguit zeggen: ik ben beperkt, ik heb mijn beperkingen, dat zijn mijn tekortkomingen. Maar erkennen dat je een zondaar bent, betekent jezelf voor God plaatsen, die ons alles is, terwijl wij onszelf aanbieden, dat wil zeggen ons niets, onze ellende, onze zonden. Dat is echt een genade waar je om moet vragen.
p.60
Zijn barmhartigheid is oneindig veel groter dan onze zonde, zijn medicijn is oneindig veel krachtiger dan de kwaal in ons die het moet genezen.
p.61
Alleen wie is aangeraakt, gestreeld door de tederheid van de barmhartigheid, kent werkelijk de Heer.
p.71
Q: Waarom zijn wij zondaars?
A: Omdat de oerzonde bestaat, een feit dat we allemaal kunnen ervaren: onze mensheid is gewond. We zijn in staat het goede van het kwade te onderscheiden, we weten wat het kwade is, we proberen de weg van het goede te volgen, maar als gevolg van onze zwakheid begaan we vaak een misstap en kiezen we het kwade. Dat is het gevolg van de oerzonde, waarvan we ons volledig bewust zijn dankzij de openbaring. Het verhaal van de zonde van Adam & Eva, over hun opstand tegen God, dient zich van een beeldrijke taal (in Genesis) om iets te beschrijven wat werkelijk gebeurd is, aan het begin van de mensheid.
p.72
Q: Welk advies zou u een boeteling geven voor een goede biecht?
p.73
A: Hij/zij mag niet hoogmoedig zijn, het tegenovergestelde van dat verbrijzelde hart waar de kerkvaders het over hebben.
Q: Is er teveel barmhartigheid (ref. klacht van oudste zoon, na ‘feest’ bij terugkeer van jongste, verloren, zoon) ?
A: Als je je zelf niet als zondaar erkent wil dat zeggen dat je de barmhartigheid niet wilt ontvangen, dat je er geen behoefte aan hebt. Bv. je geeft de voorkeur aan je wonden, de wonden van de zonde, en je gedraagt als een hond: je likt je wonden. Dat is een narcistische ziekte, die verbittering met zich meebrengt. Er schuilt een zeker genot in verbittering, een ziekelijk genot.
p.88
Als we geen afstand nemen van onze ellende, als we verloren blijven, dan eindigt het ermee dat we onze wonden likken, waardoor die openblijven en nooit helen.
Het is belangrijk om de herinnering te bewaren, te onthouden waar we vandaan komen, wat we zijn, ons niets. Het is belangrijk om niet te denken dat je God niet nodig hebt, dat je het zelf wel kunt oplossen.
p.89
Niemand van ons mag praten over onrechtvaardigheid als hij denkt aan de vele onrechtvaardigheden die hij zelf heeft begaan tegenover God. We mogen nooit de herinnering verliezen aan onze oorsprong, aan de modder waaruit we tevoorschijn zijn gekropen.
p.96
De vele verkeerde neigingen (wat betreft christelijke sektes) uit het verleden die telkens weer onder een andere vorm opduiken:
de katharen
de pelagianen die zichzelf rechtvaardigen door hun eigen werken en door hun eigen vrije wilsinspanning, een houding die al op zeer heldere wijze is weerlegd door Paulus in zijn Brief aan de Romeinen
het gnosticisme, dat zo’n softe spiritualiteit voorstaat, zonder incarnatie. Johannes is daar heel duidelijk in: wie loochent dat Christus mens is geworden, is de antichrist.
p.100
We proberen iedereen te bereiken door te getuigen van de barmhartigheid die wij als eersten hebben ervaren, zonder ooit te vervallen in de verleiding om onszelf te beschouwen als de rechtvaardigen of de volmaakten.
p.103
De wetgeleerden blijken degenen die graag de beste plek hebben, die graag ‘leraar’ genoemd worden. Aan de basis van die houding ligt het verlies van verwondering over de genade die hen is geschonken. Wanneer iemand zich wat zekerder voelt, begint hij zich kwaliteiten toe te eigenen die niet van hem zijn, maar van de Heer. Het ontzag begint af te nemen, en dit staat aan de basis van klerikalisme, of de houding van hen die zichzelf als zuiver beschouwen.
p.104
De verwondering neemt af, het verflauwt, we denken dat we het wel alleen afkunnen, dat we zelf de hoofdrol spelen.
Q: Wat is het verschil tussen zonde en verdorvenheid?
A: Verdorvenheid is de zonde die we niet als zodanig erkennen zodat we er er nederig van worden, maar die juist wordt verheven tot de norm, die een gewoonte wordt, een manier van leven.
p.119
De verdorvene kent geen nederigheid, hij vindt niet dat hij hulp nodig heeft, hij leidt een dubbelleven.
p.120
Als de zonde telkens in herhaling valt (niet kwantitatief, maar juist kwalitatief gezien), ontstaan er gewoonten die het vermogen om lief te hebben inperken en die leiden tot zelfgenoegzaamheid. De verdorvene is het moe om vergeving te vragen en denkt uiteindelijk dat hij daar niet langer om kan vragen.
p.121
Wanneer iemand zichzelf als zondaar erkent, geeft hij toe dat het verkeerd is waar hij voor stond, of nog voor staat. De verdorvene verbergt datgene wat hij als zijn ware schat beschouwt, datgene wat hem gevangen houdt, en maskeert zijn ondeugd met zijn zogenaamde moraal, zodat hij altijd de schone schijn ophoudt.
Verdorvenheid is geen daad, maar een gesteldheid.
p.122
De verdorvene is zo gesloten en zelfvoldaan dat hij zich door niets en niemand ter verantwoording laat roepen. Hij heeft een eigenwaarde opgebouwd die is gebaseerd op een leugenachtige instelling: hij brengt zijn hele leven door in de wandelgangen van het opportunisme, ten koste van zijn eigen waardigheid en die van anderen.
p .123
Door hun verdorvenheid verliezen mensen de schaamte waaronder waarheid, goedheid en schoonheid schuilgaan.
p.124
Barmhartigheid is het voornaamste kenmerk van God. Het is de naam van God.
p.125
We hoeven ons alleen maar bewust te worden van onze toestand, eerlijk tegen onszelf te zijn, en niet onze wonden te likken. We moeten de genade vragen om onszelf te erkennen als zondaar, als verantwoordelijk voor dat kwaad. Hoe meer we erkennen dat we behoeftig zijn, hoe meer we ons schamen (en ons vernederen), hoe eerder we zullen worden overspoeld door Jezus’ (en/of Gods) omhelzing van genade.
p.126
Jezus kan wonderen verrichten met onze zonde, met wat wij zijn, met ons niets, met onze ellende.
Zoals in de bruiloft te Kana, waar de Heer het water gebruikt uit de kruiken waarmee mensen hun zonden hebben weggewassen, het water dat onzuiverheden bevat.
Zoals in Paulus’ brief aan de Romeinen 5,20: ‘(net) Waar de zonde heeft gewoekerd, (precies daar) wordt de genade mateloos’.
Q: Wat zijn de verschillen en raakvlakken tussen barmhartigheid en compassie?
A: Barmhartigheid is goddelijk, en heeft meer te maken met het oordeel over onze zonde.
Compassie heeft een menselijker gezicht: niet onverschillig blijken van andermans verdriet en pijn.
p.135
De parabel van de koning en de genodigden voor het bruiloftsfeest van zijn zoon (Mat 22:1-14, Luc 14:15-24): Degenen die waren uitgenodigd verschenen niet voor het feestmaal, dat waren dus de ‘beste’ onderdanen, degenen die zich ‘goed’ voelden, die zich niets van de uitnodiging aantrokken omdat ze het te druk hadden met hun eigen zaken. Dus beveelt de koning zijn slaven om iedereen die ze tegenkomen, goeden en slechten, mee te brengen om hen te laten deelnemen aan het bruiloftsmaal.
I. Tijd van barmhartigheid
p.29Q: Wat betekent misericordia?
A: Strikt genomen: je hart openen voor mensen die het moeilijk hebben. Bij de Heer: de goddelijke wil om te omarmen, waarmee God ons welkom heet door zichzelf te geven en door zich naar ons toe te buigen en ons te vergeven... zoals in Ezechiël 16: de profeet spreekt over schaamte, en schaamte is een genade: wanneer iemands Gods barmhartigheid voelt, ervaart hij een grote schaamte voor zichzelf, voor zijn zonde.
Vaststelling: kardinaal Albino Luciana (die later Johannes Paulus I werd) wordt dikwijls geciteerd, zoals op p.35, over diens preek over pater Leopoldo Mandic.
p.41
Biechtvader zijn is een grote verantwoordelijkheid. Biechtvaders hebben de verdwaalde schapen voor zich die God innig liefheeft. Als men hun niet Gods liefde en barmhartigheid laat voelen, nemen ze afstand en komen ze misschien niet meer terug. Dus omhels hen en wees barmhartig, ook al kun je hen niet de absolutie geven. Geef hun evengoed een zegen.
II. Het geschenk van de biecht
p.45Q: Volstaat het niet om in je eentje boete te doen en vergeving te vragen, om het in je eentje af te handelen met God?
p.46
A: We zijn sociale wezens. Als je niet in staat bent om over je fouten te praten met je broer, kun je er zeker van zijn dat je ook niet in staat bent erover te praten met God, en dan sta je dus uiteindelijk voor de spiegel te biechten, aan jezelf.
p.48
Er schuilt wellicht een oordeel in de biecht, maar er komt ook iets veel groters dan het oordeel bij kijken. Het is het feit dat je tegenover een ander staat die in persona Christi handelt om je te omarmen en te vergeven. Het is de ontmoeting met de barmhartigheid.
III. Zoeken naar elke kier
p.59Iemand die zich geen zondaar voelt, zou ik aanraden om te vragen om die genade (van het erkennen dat je een zondaar bent). Het is een genade die je moet worden geschonken.
Zonder de genade kun je hooguit zeggen: ik ben beperkt, ik heb mijn beperkingen, dat zijn mijn tekortkomingen. Maar erkennen dat je een zondaar bent, betekent jezelf voor God plaatsen, die ons alles is, terwijl wij onszelf aanbieden, dat wil zeggen ons niets, onze ellende, onze zonden. Dat is echt een genade waar je om moet vragen.
p.60
Zijn barmhartigheid is oneindig veel groter dan onze zonde, zijn medicijn is oneindig veel krachtiger dan de kwaal in ons die het moet genezen.
p.61
Alleen wie is aangeraakt, gestreeld door de tederheid van de barmhartigheid, kent werkelijk de Heer.
IV. Zondaar, net als Simon Petrus
p.68p.71
Q: Waarom zijn wij zondaars?
A: Omdat de oerzonde bestaat, een feit dat we allemaal kunnen ervaren: onze mensheid is gewond. We zijn in staat het goede van het kwade te onderscheiden, we weten wat het kwade is, we proberen de weg van het goede te volgen, maar als gevolg van onze zwakheid begaan we vaak een misstap en kiezen we het kwade. Dat is het gevolg van de oerzonde, waarvan we ons volledig bewust zijn dankzij de openbaring. Het verhaal van de zonde van Adam & Eva, over hun opstand tegen God, dient zich van een beeldrijke taal (in Genesis) om iets te beschrijven wat werkelijk gebeurd is, aan het begin van de mensheid.
p.72
Q: Welk advies zou u een boeteling geven voor een goede biecht?
p.73
A: Hij/zij mag niet hoogmoedig zijn, het tegenovergestelde van dat verbrijzelde hart waar de kerkvaders het over hebben.
V. Te veel barmhartigheid?
p.80Q: Is er teveel barmhartigheid (ref. klacht van oudste zoon, na ‘feest’ bij terugkeer van jongste, verloren, zoon) ?
VI. Herders, geen wetgeleerden
p.87A: Als je je zelf niet als zondaar erkent wil dat zeggen dat je de barmhartigheid niet wilt ontvangen, dat je er geen behoefte aan hebt. Bv. je geeft de voorkeur aan je wonden, de wonden van de zonde, en je gedraagt als een hond: je likt je wonden. Dat is een narcistische ziekte, die verbittering met zich meebrengt. Er schuilt een zeker genot in verbittering, een ziekelijk genot.
p.88
Als we geen afstand nemen van onze ellende, als we verloren blijven, dan eindigt het ermee dat we onze wonden likken, waardoor die openblijven en nooit helen.
Het is belangrijk om de herinnering te bewaren, te onthouden waar we vandaan komen, wat we zijn, ons niets. Het is belangrijk om niet te denken dat je God niet nodig hebt, dat je het zelf wel kunt oplossen.
p.89
Niemand van ons mag praten over onrechtvaardigheid als hij denkt aan de vele onrechtvaardigheden die hij zelf heeft begaan tegenover God. We mogen nooit de herinnering verliezen aan onze oorsprong, aan de modder waaruit we tevoorschijn zijn gekropen.
p.96
De vele verkeerde neigingen (wat betreft christelijke sektes) uit het verleden die telkens weer onder een andere vorm opduiken:
de katharen
de pelagianen die zichzelf rechtvaardigen door hun eigen werken en door hun eigen vrije wilsinspanning, een houding die al op zeer heldere wijze is weerlegd door Paulus in zijn Brief aan de Romeinen
het gnosticisme, dat zo’n softe spiritualiteit voorstaat, zonder incarnatie. Johannes is daar heel duidelijk in: wie loochent dat Christus mens is geworden, is de antichrist.
p.100
We proberen iedereen te bereiken door te getuigen van de barmhartigheid die wij als eersten hebben ervaren, zonder ooit te vervallen in de verleiding om onszelf te beschouwen als de rechtvaardigen of de volmaakten.
p.103
De wetgeleerden blijken degenen die graag de beste plek hebben, die graag ‘leraar’ genoemd worden. Aan de basis van die houding ligt het verlies van verwondering over de genade die hen is geschonken. Wanneer iemand zich wat zekerder voelt, begint hij zich kwaliteiten toe te eigenen die niet van hem zijn, maar van de Heer. Het ontzag begint af te nemen, en dit staat aan de basis van klerikalisme, of de houding van hen die zichzelf als zuiver beschouwen.
p.104
De verwondering neemt af, het verflauwt, we denken dat we het wel alleen afkunnen, dat we zelf de hoofdrol spelen.
VII. Wel zondaars, niet verdorven
p.118Q: Wat is het verschil tussen zonde en verdorvenheid?
A: Verdorvenheid is de zonde die we niet als zodanig erkennen zodat we er er nederig van worden, maar die juist wordt verheven tot de norm, die een gewoonte wordt, een manier van leven.
p.119
De verdorvene kent geen nederigheid, hij vindt niet dat hij hulp nodig heeft, hij leidt een dubbelleven.
p.120
Als de zonde telkens in herhaling valt (niet kwantitatief, maar juist kwalitatief gezien), ontstaan er gewoonten die het vermogen om lief te hebben inperken en die leiden tot zelfgenoegzaamheid. De verdorvene is het moe om vergeving te vragen en denkt uiteindelijk dat hij daar niet langer om kan vragen.
p.121
Wanneer iemand zichzelf als zondaar erkent, geeft hij toe dat het verkeerd is waar hij voor stond, of nog voor staat. De verdorvene verbergt datgene wat hij als zijn ware schat beschouwt, datgene wat hem gevangen houdt, en maskeert zijn ondeugd met zijn zogenaamde moraal, zodat hij altijd de schone schijn ophoudt.
Verdorvenheid is geen daad, maar een gesteldheid.
p.122
De verdorvene is zo gesloten en zelfvoldaan dat hij zich door niets en niemand ter verantwoording laat roepen. Hij heeft een eigenwaarde opgebouwd die is gebaseerd op een leugenachtige instelling: hij brengt zijn hele leven door in de wandelgangen van het opportunisme, ten koste van zijn eigen waardigheid en die van anderen.
p .123
Door hun verdorvenheid verliezen mensen de schaamte waaronder waarheid, goedheid en schoonheid schuilgaan.
p.124
Barmhartigheid is het voornaamste kenmerk van God. Het is de naam van God.
p.125
We hoeven ons alleen maar bewust te worden van onze toestand, eerlijk tegen onszelf te zijn, en niet onze wonden te likken. We moeten de genade vragen om onszelf te erkennen als zondaar, als verantwoordelijk voor dat kwaad. Hoe meer we erkennen dat we behoeftig zijn, hoe meer we ons schamen (en ons vernederen), hoe eerder we zullen worden overspoeld door Jezus’ (en/of Gods) omhelzing van genade.
p.126
Jezus kan wonderen verrichten met onze zonde, met wat wij zijn, met ons niets, met onze ellende.
Zoals in de bruiloft te Kana, waar de Heer het water gebruikt uit de kruiken waarmee mensen hun zonden hebben weggewassen, het water dat onzuiverheden bevat.
Zoals in Paulus’ brief aan de Romeinen 5,20: ‘(net) Waar de zonde heeft gewoekerd, (precies daar) wordt de genade mateloos’.
VIII. Barmhartigheid en compassie
p.131Q: Wat zijn de verschillen en raakvlakken tussen barmhartigheid en compassie?
A: Barmhartigheid is goddelijk, en heeft meer te maken met het oordeel over onze zonde.
Compassie heeft een menselijker gezicht: niet onverschillig blijken van andermans verdriet en pijn.
p.135
De parabel van de koning en de genodigden voor het bruiloftsfeest van zijn zoon (Mat 22:1-14, Luc 14:15-24): Degenen die waren uitgenodigd verschenen niet voor het feestmaal, dat waren dus de ‘beste’ onderdanen, degenen die zich ‘goed’ voelden, die zich niets van de uitnodiging aantrokken omdat ze het te druk hadden met hun eigen zaken. Dus beveelt de koning zijn slaven om iedereen die ze tegenkomen, goeden en slechten, mee te brengen om hen te laten deelnemen aan het bruiloftsmaal.
IX. Het jubeljaar beleven
p.143Johannes van het Kruis: ‘Op de avond van ons leven zullen wij geoordeeld worden naar de liefde.’
--
https://books.google.be/books?id=W74lCwAAQBAJ&printsec=frontcover&hl=nl&source=gbs_ge_summary_r&cad=0#v=onepage&q&f=false
Reacties
Een reactie posten