De Welwillenden (Jonathan Littell)
Bibliotheek / “De Welwillenden” van Jonathan Littell
Getriggerd door het toneelstuk van Guy Cassiers (0), lees je alsnog het (verpletterende) boek zelf (x) van Jonathan Littell …waarvan je vele fragmenten nog eens wil herlezen
Paginering volgens (e)p(ub) of b(oek)-versie.
-
p.26
Als u geboren bent in een land en in een tijd waarin niemand uw vrouw en kinderen komt vermoorden, en waarin ook niemand u komt vragen andermans vrouw en kinderen te vermoorden, prijs dan de Heer en ga in vrede. Maar vergeet dit nooit: u hebt misschien meer geluk gehad dan ik, maar dat maakt u nog niet tot een beter mens. Zodra u zo hoogmoedig bent om dat te denken, wordt het gevaarlijk.
De slachtoffers zijn meestal niet gefolterd en vermoord omdat ze zo goed waren, hun beulen hebben hen meestal niet gefolterd omdat zij, de beulen, zo slecht waren. Dat zou een wat naïeve opvatting zijn, wie daarvan verlost wil worden hoeft slechts rond te kijken in een bureaucratische organisatie, desnoods op het kantoor van het Rode Kruis.
p.31
Voor sommigen is de oorlog of zelfs het plegen van een moord een oplossing, maar zo ben ik niet; voor mij, en dat geldt voor de meeste mensen, zijn oorlog en moord een vraag, een vraag zonder antwoord, want wie in het duister schreeuwt, krijgt geen antwoord.
Eckhart schreef: Een engel in de hel zweeft op zijn eigen, paradijselijke wolkje. Ik heb altijd begrepen dat ook het omgekeerde waar moest zijn, dus dat een duivel in het paradijs op zijn eigen helse wolkje zweeft.
Zij die doden zijn mensen, net als degenen die gedood worden, dat is het verschrikkelijke. Nooit kunt u zeggen: ik zal niet doden. Dat is onmogelijk, hooguit kunt u zeggen: ik hoop dat ik niet zal doden.
Ook ik hoopte dat, ook ik wilde een goed en nuttig leven leiden, mens zijn te midden van de mensen, gelijk aan de anderen, ook ik wilde mijn steentje bijdragen aan het gemeenschappelijke bouwwerk.
Mijn hoop is de grond in geboord, en ze hebben mijn oprechtheid gebruikt voor de realisering van een bouwwerk dat slecht en verderfelijk is gebleken, en ik ben de donkere rivier overgestoken, en al dat kwaad is mijn eigen leven binnengedrongen, en niets van dat alles zal ooit nog kunnen worden hersteld.
p.104
Sinds mijn kinderjaren werd ik achtervolgd door een heftige drang naar het absolute en naar het overschrijden van grenzen; en nu had die drang me naar de rand van de massagraven in de Oekraïne gevoerd. In mijn denken had ik altijd het radicale gezocht; en nu had ook de staat, de natie, voor het radicale en absolute gekozen; hoe zou ik me dus juist nu kunnen afwenden, nee kunnen zeggen om uiteindelijk toch te kiezen voor het comfort van de burgerlijke wetten, voor de middelmatige zekerheidshalve van het maatschappelijk verdrag? Dat was uiteraard onmogelijk. En zelfs al was die radicaliteit de radicaliteit van de afgrond, zelfs al bleek het absolute het absolute kwaad, toch moest ik – daarvan was ik diep overtuigd – tot het einde toe doorgaan, met wijdopen ogen.
p.142
Door mijn hoofd dwaalde een zin van Chesterton: "Ik heb nooit gezegd dat het altijd fout is om het sprookjesland te betreden. Ik heb alleen gezegd dat het altijd gevaarlijk is."
p.153
'Voor ons (Nazi-Duitsland) is deze oorlog een weddenschap. Een gigantische weddenschap, met als inzet de Natie, het hele Volk, maar toch een weddenschap. En een weddenschap kun je winnen of verliezen. De Russen daarentegen kunnen zich die luxe niet veroorloven. Voor hen (communistisch Rusland) is het geen weddenschap, maar een ramp die hun land heeft getroffen, een plaag. Een weddenschap kun je verliezen, maar een plaag niet, die moet je te boven komen, een andere keuze is er niet.’
‘En dan is er nog iets,. Dit zeg ik alleen tegen jou, strikt vertrouwelijk. Het vermoorden van de joden heeft in wezen geen enkel nut. Het heeft geen enkel economisch of politiek nut, praktisch gezien dient het geen enkel doel. Integendeel: het is een breuk met het economische en politieke denken. Het is verspilling, niets anders dan pure verkwisting. De zin ervan ligt dan ook maar in één ding, namelijk dat er een onherroepelijk offer wordt gebracht, een offer dat ons voorgoed bindt, ons eens en voor altijd verhindert op onze schreden terug te keren. Begrijp je? Daarmee verlaat je de wereld van de weddenschap, er is geen terugweg meer mogelijk. De Endsieg of de dood. Door alle gezamenlijk gepleegde daden zijn jij en ik, zijn wij allemaal nu onlosmakelijk aan elkaar en aan de uitkomst van deze oorlog geketend.
p.155
De soldaat in de oostelijke gebieden is niet alleen een strijder volgens de regels van de krijgskunst, maar tevens de drager van een genadeloze nationale ideologie en de wreker van de beestachtigheden die zijn bedreven jegens de Duitse natie en alle volken die haar wegens hun ras na staan. De soldaat dient dan ook ten volle te begrijpen dat een strenge maar rechtvaardige wraak op het untermenschliche joodse ras noodzakelijk is. Elk menselijk mededogen moest worden uitgebannen: wie iets te eten gaf aan een toevallig passerende Slaaf, die wellicht een bolsjewistisch agent was, handelde volstrekt onbezonnen, pleegde een daad van verkeerd begrepen menselijkheid. De steden zouden worden verwoest, de partizanen vernietigd, de weifelaars ook.
p.156
Het nationaal-socialisme was een volledige, een totale filosofie, een Weltanschauung, zoals wij zeiden; iedereen moest zich erin kunnen herkennen, het moest ruimte bieden aan iedereen. En nu was het alsof in dat geheel een bres was geslagen en alle lotsbestemmingen van het nationaal-socialisme daar doorheen werden gedreven, naar één enkele weg, die geen terugkeer meer toeliet en die allen moesten volgen, tot het einde toe.
p.158
De ongehoorde wreedheid waarmee sommige mannen de veroordeelden vóór hun executie behandelden, door mij aangezien voor onnodig sadisme, was in veel gevallen eenvoudigweg het gevolg van het overstelpende medelijden dat ze voelden en dat niet op een andere manier tot uiting kon worden gebracht; daarom veranderde dat medelijden in woede, een machteloze, doelloze woede, die zich dus bijna onherroepelijk moest keren tegen degenen die dat gevoel hadden veroorzaakt. Als de vreselijke slachtpartijen in het Oosten iets bewezen, dan was het paradoxaal genoeg wel de onaantastbare solidariteit van mensen jegens elkaar. Hoe afgestompt en geroutineerd ze ook waren, geen van onze soldaten kon een joodse vrouw doden zonder te denken aan zijn eigen vrouw, zijn zuster of zijn moeder, niemand kon een joods kind doden zonder zijn eigen kinderen in de kuil te zien liggen. Hun reacties, hun gewelddadigheid, hun drankmisbruik, depressies, zelfmoorden, mijn eigen treurigheid – uit dit alles bleek dat de ander bestaat, bestaat als ander, als mens, en dat geen enkele wil, geen enkele ideologie, geen overmaat van stupiditeit of drank die broze maar onverwoestbare band kan verbreken. Dit is een feit, geen mening.
p.173
Het nationaal-socialisme was gegrondvest met de bedoeling dat iedere Duitser in de toekomst zijn bescheiden deel zou krijgen van de goede dingen des levens; binnen de grenzen van het Reich was dat echter onmogelijk gebleken; en nu pakten we die goede dingen van de anderen af. Was dat rechtvaardig? Ja, zolang we er de kracht en de macht voor hadden, want er is geen absolute instantie voor rechtvaardigheid, en elk volk stelt zelf vast wat waar en wat rechtvaardig is. Maar mocht onze kracht ooit afnemen, mocht onze macht ooit gaan tanen, dan zouden we ons moeten onderwerpen aan de rechtvaardigheidsregels van de anderen, hoe hardvochtig die ook zouden worden toegepast. En ook dat zou rechtvaardig zijn.
p.214
Hoe moet ik dit soort gewaarwordingen beschrijven aan wie ze niet zelf heeft gekend? In het begin, als hij naar binnen gaat, is het soms pijnlijk, vooral als het daar nog wat droog is. Maar als hij er eenmaal in zit – ah, dan is het heerlijk, u hebt geen idee. Je rug wordt hol en het is net alsof een blauwe, glanzende stroom van gesmolten lood je bekken vult en langzaam door je ruggemerg opstijgt, tot hij je hoofd heeft bereikt en daar alles wegvaagt. Dit heftige effect zou, schijnt het, veroorzaakt worden door het contact van het penetrerende lid met de prostaat, onze armzalige clitoris, die bij de gepenetreerde helemaal tegen de endeldarm aan zit, terwijl er bij de vrouw – als mijn anatomische kennis me niet bedriegt – sprake is van een afstand met daartussen een deel van het voortplantingsorgaan, hetgeen zou verklaren waarom vrouwen over het algemeen zo weinig – of hooguit alleen mentaal – genot schijnen te beleven aan anale penetratie. Bij mannen is dat anders; en ik heb vaak gedacht dat de prostaat en de oorlog twee geschenken zijn van God aan de man om hem te verzoenen met het feit dat hij geen vrouw is.
p.231
Voss: 'Sovjet-Russische linguïsten hebben fantastisch werk verricht, indrukwekkend: ze hebben alfabetten ontwikkeld, eerst op basis van het Latijnse en later van het cyrillische schrift, voor elf Kaukasische talen en verder voor een groot aantal Turkse talen, waaronder ook Siberische.
Het ergste van alles is nog wel dat ze vonden dat elke taal per se een eigen alfabet moest hebben. Linguïstisch gezien leidt dat tot absurde situaties, zoals bij de Щ, die in het Kabardisch staat voor sj en in het Adyghe voor tsj, terwijl het dezelfde taal is; in het Adyghe wordt sj geschreven als ЩЪ en in het Kabardisch wordt tsj geschreven als Ш. Zo is het ook met de Turkse talen, die bijvoorbeeld bijna allemaal een andere schrijfwijze kennen voor de gepalataliseerde g.
Uiteraard hebben ze dat expres gedaan: het was een politieke, geen taalkundige beslissing, met als duidelijk doel om naburige volken zo veel mogelijk van elkaar gescheiden te houden. Dat is voor u een cruciaal gegeven: de volken die dicht in elkaars buurt woonden, mochten niet langer in een horizontaal netwerk functioneren maar moesten zich allemaal, parallel en verticaal, oriënteren op de centrale macht, die de positie innam van hoogste arbiter in conflicten die ze onophoudelijk zelf creëerde.
Om nu terug te komen op die alfabetten, ondanks al mijn kritiek is het toch een geweldige prestatie, temeer daar er een compleet educatieprogramma op is gevolgd. In vijftien, soms zelfs in tien jaar zijn hele volken, tot dan toe ongeletterd, in hun eigen taal voorzien van kranten, boeken, tijdschriften. De kinderen leren eerst lezen in hun moedertaal en dan pas in het Russisch. Dat is heel bijzonder.’
p.235
'Ik wilde vooral uw mening over onze actie weten,’ waagde ik. – ‘U bedoelt de vernietiging van het joodse volk, neem ik aan?’ – ‘Ja. Ik moet bekennen dat ik daar problemen mee heb.’ – ‘Iedereen heeft er problemen mee,’ was zijn stellige antwoord. ‘Ik ook.’ – ‘Hoe is uw opvatting dan?’ – ‘Mijn opvatting?’ Hij rekte zich uit en vouwde zijn handen voor zijn mond; meestal had hij een borende blik, maar nu waren zijn ogen als het ware leeg. Ik kon er niet aan wennen hem in uniform te zien; voor mij bleef Ohlendorf een burger en ik kwam niet los van dat beeld van hem in onopvallende, perfect gesneden kostuums.
‘Het is een vergissing,’ zei hij ten slotte. ‘Maar wel een noodzakelijke vergissing.’ Hij boog weer naar voren en leunde met zijn ellebogen op het bureau. ‘Dat moet ik u uitleggen. Neem koffie.
Het is een vergissing, want het is het resultaat van ons onvermogen om het probleem op een rationelere manier aan te pakken.
Maar het is een noodzakelijke vergissing, aangezien de joden in de huidige situatie een grote dreiging voor ons vormen. Dat de Führer uiteindelijk voor de meest radicale oplossing heeft gekozen, kwam door de besluiteloosheid en incompetentie van degenen die met de kwestie waren belast.’
p.237
Ons land is nog enkel in theorie een absolute, nationale en socialistische Führerstaat; in de praktijk, en dat wordt alleen maar erger, is het een soort pluralistische anarchie.
p.240
‘We gingen ervan uit, zoals ik al zei, dat het hoogstens een à twee maanden zou duren...
'Het Vernichtungsbefehl is iets vreselijks. Paradoxaal genoeg heeft het veel weg van een bevel van de God uit de joodse Bijbel, vindt u niet? Ga nu, tref Amalek! Vervloek hem met al wat hij bezit, wees zonder genade, dood mannen en vrouwen, kinderen en zuigelingen, runderen en schapen, kamelen en ezels. U kent die tekst wel, uit i Samuel. Toen ik de order kreeg moest ik daar meteen aan denken.
En zoals ik al zei, volgens mij is het een vergissing en hadden we de intelligentie en de bekwaamheid moeten hebben om een oplossing te vinden die... laten we zeggen menselijker zou zijn geweest, meer in overeenstemming met ons geweten als Duitser en nationaal-socialist. In die zin is het een geweldig probleem. Maar we moeten ook oog hebben voor de realiteit van de oorlog. De oorlog duurt voort en elke dag dat die vijandelijke macht achter onze linies in stand blijft, worden onze tegenstanders sterker en wij zwakker. Dit is een totale oorlog, waarbij alle krachten van de natie worden ingezet, en om te overwinnen mogen we niets aan onze aandacht laten ontsnappen, niets. Dat heeft de Führer terdege begrepen: hij heeft de gordiaanse knoop van twijfels, aarzelingen en divergerende belangen doorgehakt. En dat heeft hij gedaan, zoals hij alles doet, om Duitsland te redden, zich ervan bewust dat hij, als hij honderdduizenden Duitsers de dood in kan sturen, datzelfde kan en moet doen met de joden en al onze andere vijanden. De joden bidden om onze nederlaag en zetten alle middelen in om die te bewerkstelligen, en zolang we nog niet hebben gezegevierd, kunnen we zo’n vijand niet aan onze borst koesteren. En wij, die de zware taak hebben gekregen om deze opdracht tot een goed einde te brengen, wij zijn het aan ons volk verplicht om te gehoorzamen, dat is onze plicht als ware nationaal-socialisten. Zelfs als gehoorzaamheid het mes is dat de wil van de mens de keel doorsnijdt, zoals de heilige Jozef van Copertino zei. Wij moeten onze plicht op dezelfde manier aanvaarden als Abraham de onvoorstelbare offerdood van zijn zoon Isaak aanvaardt, die door God wordt geëist. Hebt u Kierkegaard gelezen? Hij noemt Abraham een geloofsridder, die niet alleen zijn eigen zoon moet offeren, maar ook en vooral zijn ethische opvattingen. Dat geldt ook voor ons, vindt u niet? Wij moeten het offer van Abraham voltrekken.’
p.245
Verder naar het oosten liep de lange, grillige lijn van de meren en moerassen van de Manytsj-laagte, met hier en daar spaarbekkens die door kolossale dammen in bedwang werden gehouden, een lijn die volgens sommige geografen de eigenlijke grens tussen Europa en Azië vormt. Van vijftig kilometer ver zag je de voorste colonnes van het Eerste Pantserleger, die optrokken in gemotoriseerde carrés, waarbij de vrachtwagens en de artillerie door de tanks werden geflankeerd: immense zuilen van stof tegen de blauwe hemel, gevolgd door het lome gordijn van zwarte rook van de brandende dorpen. In hun kielzog kruisten we slechts een enkel konvooi van de Rollbahn of wat versterkingstroepen. In Rostov had Christmann ons een kopie laten zien van het telegram van Kleist, waarvan de tekst beroemd is gebleven: ‘Vóór me geen vijand, achter me geen bevoorrading.’ En de leegte van deze eindeloze steppe was inderdaad angstwekkend. We vorderden moeizaam: door al die zware tanks waren de wegen zeeën van fijn zand geworden; onze voertuigen kwamen er vaak in vast te zitten en als je uitstapte kon je tot aan je knieën wegzakken, als in de modder.
p.259
Een al wat oudere, gedistingeerde heer, met een bril en een kleine snor, kwam naar me toe. Hij hield een jongetje in zijn armen. Hij nam zijn hoed af en sprak mij in perfect Duits aan: ‘Herr Offizier, mag ik u iets zeggen?’ – ‘U spreekt heel goed Duits,’ antwoordde ik. – ‘Ik heb in Duitsland gestudeerd,’ zei hij met een wat stugge waardigheid. ‘Dat was vroeger een groots land.’ Dit moest een van de hoogleraren uit Leningrad zijn. ‘Wat wilt u zeggen?’ vroeg ik koel. Het jongetje had zijn arm om de nek van de man geslagen en staarde me met grote blauwe ogen aan. Hij was een jaar of twee. ‘Ik weet wat u hier doet,’ zei de man beheerst. ‘Het is iets gruwelijks. Ik wilde u alleen maar toewensen dat u deze oorlog overleeft en twintig jaar lang elke nacht schreeuwend wakker wordt. Ik hoop dat u niet in staat zult zijn naar uw kinderen te kijken zonder tegelijk de onze te zien, die u hebt vermoord.’ Hij draaide zich om en liep weg voor ik iets kon zeggen. Het jongetje bleef me vanaf zijn schouder aanstaren.
p.269
‘Wel, Dr. Hohenegg, wat is het gruwelijkste dat u hebt gezien?’ Hij maakte een wuivend gebaar: ‘Dat spreekt vanzelf, de mens!’ – ‘Ik bedoel in medisch opzicht.’ – ‘In medisch opzicht zijn gruwelijkheden van geen enkel belang. Wel kun je heel bijzondere dingen waarnemen, die korte metten maken met onze ideeën over wat een pover mensenlichaam kan verdragen.'
p.270
'In ieder geval kan ik de aanblik van een zwangere vrouw niet meer verdragen. De gedachte aan wat haar foetus te wachten staat, is mij te deprimerend.’ – ‘Alleen wat geboren is, sterft. De geboorte heeft een schuld jegens de dood,’ citeerde ik. Hij slaakte een korte kreet, kwam bruusk overeind en dronk in één teug zijn cognac op. ‘Dat waardeer ik in u, Hauptsturmführer. Iemand van de Sicherheitsdienst die Tertullianus citeert in plaats van Rosenberg of Hans Frank, dat is altijd prettig. Ik zou overigens kritiek kunnen leveren op uw vertaling. Voor Mutuum debitum est nativitati cum mortalitate zou ik liever zeggen: geboorte en dood hebben een wederzijdse schuld, of: geboorte en dood staan bij elkaar in het krijt.’
b.270
‘Oorspronkelijk, dat is meer een hersenspinsel, meer een psychologische of politieke aanspraak dan een wetenschappelijk begrip. Neem bijvoorbeeld het Duits: eeuwenlang, zelfs nog voor Maarten Luther, werd beweerd dat dit een oorspronkelijke taal was, en daarvoor werd dan als argument aangevoerd dat het niet zijn toevlucht toevlucht neemt tot stamvormen van vreemde herkomst, in tegenstelling tot de Romaanse talen, waarmee het vergeleken werd. Bepaalde theologen gingen in hun enthousiasme zelfs zo ver te beweren dat het Duits de taal van Adam en Eva zou zijn geweest en dat het Hebreeuws er later uit zou zijn afgeleid. Maar dat is een volstrekt ongefundeerde bewering, want ook al zijn de stamvormen “autochtoon” – in wezen allemaal rechtstreeks ontleend aan de talen van de Indo-Europese nomaden –, de structuur van onze grammatica is toch volledig geënt op het Latijn. Onze culturele voorstellingswereld draagt niettemin sterk het stempel van deze ideeën, van de bijzondere eigenschap van het Duits, in vergelijking met de andere Europese talen, dat het min of meer zijn eigen vocabulaire genereert. Het is een feit dat elk willekeurig Duits kind van acht jaar alle stamvormen van onze taal kent en elk woord kan ontleden en begrijpen, zelfs de meest geleerde begrippen, hetgeen niet geldt voor bijvoorbeeld een Frans kind, dat veel tijd nodig heeft om de “moeilijke” woorden te leren, die zijn ontleend aan het Grieks of het Latijn. Dit voert trouwens al een eind in de richting van de opvatting die wij over onszelf hebben: Deutschland is het enige land in Europa dat zichzelf niet geografisch aanduidt, dat niet de naam van een plaats of volk draagt, zoals de Angelen of de Franken, nee, het is het land van het Volk an sich: deutsch is een adjectieve vorm van het Oudhoogduitse substantief Tuits, volk. Dat is ook de reden dat geen van onze buren ons op dezelfde manier benoemt: Allemands, Germans, Duitsers, Tedeschi in het Italiaans, wat ook van Tuits is afgeleid, of hier in Rusland Nemetski, wat overigens “de sprakelozen” betekent, dus mensen die niet kunnen praten, vergelijkbaar met het Griekse Barbaros. Onze hele raciale en völkische ideologie berust in zekere zin op deze oeroude Duitse pretenties. Die wij, zo voeg ik eraan toe, niet als enigen koesteren: Goropius Becanus, een Vlaamse auteur, beweerde in 1569 hetzelfde over het Nederlands, dat hij vergeleek met wat hij noemde “de oorspronkelijke talen van de Kaukasus, de vagijn der volkeren”.’
b.273
‘Onze pro-moslimpolitiek.’ – ‘Ja. In wezen is dat een traditioneel Duitse politiek. Wat we hier willen bereiken is in zekere zin niet meer dan een voortzetting van de panislamitische politiek van Ludendorff. Door de culturele en sociale verworvenheden van de islam te respecteren verschaffen we ons nuttige bondgenoten. Bovendien houden we zo ook Turkije te vriend, dat toch belangrijk blijft, vooral als we de Kaukasus willen omsingelen om de Engelsen in Syrië en Egypte in de rug aan te vallen.’
‘Als ik u goed begrijp,’ zei ik, ‘is het erom te doen de volkeren van de Kaukasus, en dan vooral de Turkssprekende, in een omvangrijke antibolsjewistische islamitische beweging te verenigen.’ – ‘Dat is een mogelijkheid, die evenwel nog niet op het hoogste niveau is geaccepteerd. Sommigen zijn beducht voor een herleving van het panturkisme, waardoor Turkije in de regio te veel macht zou krijgen en onze positie in de veroverde gebieden in gevaar zou komen. Minister Rosenberg voelt het meest voor een as Berlijn-Tiflis. Maar dat is de invloed van die Nikuradze.’ – ‘En wat vindt u zelf?’ – ‘Ik ben bezig aan een artikel over Duitsland en de Kaukasus. U weet misschien dat ik na de ontbinding van het Nachtigall-bataljon als Abwehroffizier heb gewerkt bij Reichskommissar Koch, die een oude vriend is van Königsberg. Maar hij komt vrijwel nooit in de Oekraïne en zijn ondergeschikten hebben een onverantwoordelijke politiek gevoerd, vooral Dargel. Daarom ben ik daar weggegaan. In mijn artikel probeer ik aan te tonen dat we in de veroverde gebieden de medewerking van de plaatselijke bevolking nodig hebben, om te voorkomen dat tijdens de invasie en de bezetting al te grote verliezen worden geleden. Een pro-islamitische of pro-Turkse politiek zou goed in dat kader passen. Natuurlijk moet dan wel één enkele macht het laatste woord hebben.’ – ‘Een van de doelen van onze opmars in de Kaukasus was toch, dacht ik, om Turkije te bewegen zich aan onze zijde te scharen?’ – ‘Jazeker. En als we in Irak of Iran terechtkomen, zal dat ook zeker gebeuren. Saracoglu is een voorzichtig man, maar hij zal zich deze kans om oude Osmaanse gebieden terug te winnen niet laten ontgaan.’ – ‘Doet dat geen afbreuk aan onze Grossraum?’ vroeg ik. – ‘Helemaal niet. Wij streven naar een imperium dat zich beperkt tot het Europese continent; we hebben noch de belangstelling noch de middelen om de last van verre bezittingen op ons te nemen. Uiteraard houden we de oliewingebieden langs de Perzische Golf voor onszelf, maar de rest van het Britse Midden-Oosten kunnen we aan Turkije geven.’ – ‘En wat heeft Turkije ons in ruil daarvoor te bieden?’ vroeg Voss. – ‘Het zou voor ons van groot nut kunnen zijn. Strategisch gezien neemt Turkije een sleutelpositie in. Het kan ons de lucht- en landmachtbases bieden waarmee we de kans zouden krijgen om een definitief einde te maken aan de Britse aanwezigheid in het Midden-Oosten. Het zou ook troepen kunnen leveren voor het antibolsjewistische front.’
b.286
Tegenover de absurditeit van het bestaan zijn naar mijn mening drie houdingen mogelijk. Allereerst de houding van de massa, hoi polloi, die simpelweg weigert in te zien dat het leven een grap is. Die mensen lachen er niet om, maar werken, vergaren, kauwen, poepen, neuken, planten zich voort, worden oud en sterven als ploegpaarden, even hersenloos als ze geleefd hebben. Dat is de grote meerderheid. Dan heb je degenen die, zoals ik, weten dat het leven een grap is en die de moed hebben erom te lachen, zoals de taoïsten doen en die jood van u ook. Ten slotte zijn er degenen, en als mijn diagnose juist is valt u in die categorie, die weten dat het leven een grap is, maar die daaronder lijden. Het is als die Lermontov van u, die ik nu eindelijk heb gelezen. I zjizn takaja poestaja i gloepaja sjoetka, schrijft hij.’ Inmiddels kende ik genoeg Russisch om dit te begrijpen en aan te vullen: ‘Hij had moeten toevoegen: i groebaja: een loze, dwaze en vuile grap.’ – ‘Dat heeft hij ongetwijfeld gedacht. Maar daarmee zou het metrum zijn verpest.’ – ‘Mensen met zo’n instelling weten toch wel dat die eerdere mogelijkheid bestaat,’ zei ik. – ‘Jawel, maar die kunnen ze niet zelf aannemen.’
b.300
‘Het is simpelweg een rassenkwestie,’ antwoordde ik. ‘We weten dat er groepen bestaan van een inferieur ras, waaronder de joden, met expliciete kenmerken die hen in de richting drijven van bolsjewistische corruptie, diefstal, moord en allerlei ander schadelijk gedrag. Dit geldt natuurlijk niet voor alle leden van zo’n groep. Maar in oorlogstijd, in een bezettingssituatie en met onze beperkte middelen kunnen we onmogelijk ieder individueel geval onderzoeken. Daarom zijn we genoodzaakt de groepen die een risico in zich bergen als geheel te bezien en algemene maatregelen te treffen. Zoiets gaat gepaard met grote onrechtvaardigheden, maar daar is de uitzonderlijke situatie debet aan.’
‘Doktor Aue. Ik heb u altijd als een intelligente, redelijke persoon gezien. Zelfs als alles wat u te berde brengt waar is, moet u mij toch eens uitleggen wat u verstaat onder ras. Want voor mij is dat een wetenschappelijk niet te definiëren begrip, en dus een begrip zonder theoretische waarde.’ – ‘Toch bestaan er rassen, dat staat onomstotelijk vast, onze beste onderzoekers studeren erop en schrijven erover. Dat weet u toch. Onze rassenantropologen zijn de beste ter wereld.’ Plotseling barstte Voss uit: ‘Fantasten zijn het. Ze ondervinden geen enkele concurrentie uit de landen waar serieus wetenschap wordt bedreven, omdat hun vak daar niet bestaat en daar niet wordt gedoceerd. Geen van hen zou een baan hebben en gepubliceerd worden als het niet was uit politieke overwegingen!’ – ‘Doktor Voss, ik heb groot respect voor uw opvattingen, maar draaft u nu niet een beetje door?’ zei ik zacht. Voss sloeg met zijn vlakke hand op de tafel. ‘Die dierendoktersfilosofie zoals Herder het noemde, heeft alle begrippen gestolen van de linguïstiek, de tot nu toe enige menswetenschap met een theoretische basis die wetenschappelijk valide is. Begrijpt u’ – hij praatte nu zachter, snel en woedend – ‘begrijpt u eigenlijk wel wat een wetenschappelijke theorie is? Een theorie is geen feit, maar een instrument dat het mogelijk maakt om voorspellingen te doen en nieuwe hypothesen te ontwikkelen. Een theorie wordt goed genoemd wanneer ze ten eerste betrekkelijk eenvoudig is, en het ten tweede mogelijk maakt om verifieerbare voorspellingen te doen.
De rassenantropologie daarentegen moet het zonder welke theorie dan ook doen. Zonder ze te kunnen definiëren postuleert ze dat er rassen zijn en vervolgens brengt ze daar een hiërarchie in aan, zonder enig criterium. Alle pogingen om de rassen biologisch te definiëren zijn mislukt.
Het enige wat ik verlang en hoop is dat de Duitse wetenschap, wanneer de emoties weer wat zijn geluwd, de positie herovert die ze zich zo moeizaam had verworven dankzij het werk van scherpzinnige lieden, lieden die begiftigd waren met een goed onderscheidingsvermogen, met aandacht en deemoed jegens de dingen van deze wereld.'
b.316
Voss reageerde niet. Er kwamen alleen voortdurend klanken uit zijn mond, niet echt gesteun, eerder gearticuleerde, zij het onbegrijpelijke klanken, als het gebrabbel van een kind, de vertaling in een persoonlijke en geheimzinnige taal van wat er in hem omging. Ik wendde me tot de arts: ‘Zal hij het redden?’ De arts schudde zijn hoofd: ‘Ik begrijp niet eens hoe hij het nog zo lang heeft volgehouden. We hebben hem niet kunnen opereren, dat had geen enkele zin.’ Ik draaide me weer naar Voss toe. De klanken bleven onafgebroken komen, een beschrijving van zijn doodsstrijd in woorden van vóór de taal. Ik was verlamd, kon nauwelijks lucht krijgen; het was als in een droom waarin iemand tegen je praat zonder dat je er iets van begrijpt. Hier viel echter niets te begrijpen. Ik schoof een haarlok weg die over zijn ooglid was gevallen. Hij sloeg zijn ogen op en keek me aan, maar uit zijn blik sprak geen enkele herkenning. Hij was aangekomen op die persoonlijke, afgesloten plek vanwaar je nooit meer naar de oppervlakte terugkeert, maar waarin hij ook nog niet helemaal was verdwenen. Zijn lichaam worstelde als een dier met wat hem overkwam, en hij bracht ook dierlijke geluiden voort. Van tijd tot tijd stokten die klanken, dan hapte hij hijgend naar lucht en zoog die bijna als iets vloeibaars tussen zijn tanden naar binnen. En dan begon het opnieuw. Ik keek de arts aan: ‘Hij lijdt...'
b.332
De avond viel. Alles was bedekt met een dikke laag rijp: de verwrongen boomtakken, de draden en palen van de hekwerken, het dichte gras, de aarde op de vrijwel kale velden. Het was als een wereld van griezelige witte vormen, angstaanjagend, sprookjesachtig, een kristallijnen universum waaruit alle leven verbannen leek. Ik keek naar de bergen, een enorme blauwe wand die de horizon versperde en de wacht hield voor een andere, verborgen wereld. Aan de kant van Abchazië daalde de zon neer achter de bergkammen, maar het licht streek nog langs de toppen en legde over de sneeuw een zweem van weelderige en fijne tinten roze, geel, oranje, fuchsia, die haast onmerkbaar van de ene naar de andere piek verschoven. Het was van een wrede schoonheid die je de adem benam, bijna menselijk en tegelijkertijd aan alle menselijke zorgen ontheven. Stukje bij beetje slokte de zee daar achter de bergen de zon op en een voor een doofden de kleuren, waardoor de sneeuw eerst blauw werd en toen verschoot naar een grijswit dat stil lag te glanzen in het donker. De met ijzel bedekte bomen doemden in de kegels van onze koplampen op als wezens die volop in beweging waren. Ik had me aan gene zijde kunnen wanen, in het land dat kinderen goed kennen en vanwaar niemand terugkeert.
b.367
En ik, vroeg ik me af, zou ik om mijn moeder smeken als het ogenblik daar was? ... In doodsnood zou ook ik vast en zeker om die moeder roepen. En zo niet om haar, dan om haar schoot, die schuilplaats van vóór het licht, het verderfelijke, smerige, zieke daglicht.
b.372
De geschiedenis bleef heimelijk in me smeulen en de geringste aanleiding, de kreet van een stervende, was voldoende om alles weer naar boven te halen; want het was er al die tijd geweest, het kwam van elders, uit een andere wereld, niet uit die van de mensen en het werk van alledag, een wereld die onder normale omstandigheden was afgesloten, maar waarvan de oorlog plotseling alle deuren kon opengooien om er met een rauwe, ongearticuleerde kreet de afgronden van te openen, een stinkend moeras bloot te leggen waarin de gevestigde orde met alle gewoonten en wetten wegzonk, zodat de mensen gedwongen werden elkaar te doden en werden teruggeplaatst onder het juk waarvan ze zich zo moeizaam hadden bevrijd, onder de last van het verleden
b.389
Het enorme voordeel van de zogenaamd sterken op de zwakken: zwak of sterk, iedereen wordt ondermijnd door angst, zorgen en twijfel, maar de zwakken weten het en gaan eronder gebukt, terwijl de anderen het niet zien en zich, om de muur die hen tegen deze bodemloze leegte beschermt nog steviger te stutten, tegen de zwakken keren, die met hun al te zichtbare broosheid hun eigen broze zelfvertrouwen bedreigen. De zwakken vormen op die manier een bedreiging voor de sterken en roepen over zichzelf het geweld en de moorddadigheid af die hen altijd weer meedogenloos treffen. Pas als het blinde, onontkoombare geweld zich tegen de sterksten keert, gaat de muur van hun zekerheid scheuren vertonen, pas dan merken ze wat er voor hen in het verschiet ligt en zien ze dat het met hen afgelopen is. Dit overkwam al deze soldaten van het Zesde Leger, die zo fier en arrogant waren geweest toen ze de Russische divisies verpletterden, de burgers plunderden, verdachte personen elimineerden zoals je vliegen doodslaat: nu bedreigde de dood hen niet alleen in de vorm van de Russische artillerie en de Russische sluipschutters, of in de vorm van kou, ziekte en honger, maar evenzeer door een innerlijke vloed die traag in hen omhoogkwam. Ook in mij was dat water aan het stijgen, met een doordringende stank, als de zoetig ruikende stront die uit mijn darmen gutste.
b.393
'Onze ideologieën (nationaal-socialisme vs. communisme) hebben in die zin iets fundamenteels met elkaar gemeen dat ze beide in essentie deterministisch zijn; in uw geval is dat een raciaal determinisme, in het onze is het economisch, maar het is hoe dan ook determinisme. Wij geloven allebei dat de mens zijn lot niet vrijelijk kiest, maar dat het hem door de natuur of de geschiedenis wordt opgelegd. En daaruit trekken we allebei de conclusie dat er objectieve vijanden bestaan, dat bepaalde categorieën mensen met recht kunnen en moeten worden geëlimineerd, niet om wat ze hebben gedaan of desnoods gedacht, maar om wat ze zijn. We verschillen alleen in onze omschrijving van die categorieën: voor u zijn het de joden, de zigeuners, de Polen en zelfs, meen ik te weten, de geesteszieken; voor ons zijn het de koelakken, de bourgeoisie en degenen die er andere opvattingen op na houden dan de Partij. In feite komt dit op hetzelfde neer; allebei keren we ons tegen de homo economicus van de kapitalisten, tegen de zelfzuchtige, individualistische mens, die in de val zit van zijn vrijheidsillusie, en verkiezen we de homo faber. Not a self-made man but a made man, zou je in het Engels kunnen zeggen, of eigenlijk een mens die nog moet worden gemaakt, want de communistische mens moet permanent worden gevormd en opgevoed, net als uw volmaakte nationaal-socialist. En die te maken mens rechtvaardigt het meedogenloos uitroeien van alles wat niet valt op te voeden.'
b.394
'Ik heb geprobeerd u te laten zien dat onze ideologieën op vergelijkbare wijze functioneren. Uiteraard is er qua inhoud een verschil: klasse en ras. In mijn visie is uw nationaal-socialisme een ketters marxisme.’ – ‘In welke zin is de bolsjewistische ideologie volgens u superieur aan die van het nationaal-socialisme?’ – ‘In die zin dat ze het goede wil voor de hele mensheid, terwijl de uwe zelfzuchtig is en alleen het goede wil voor de Duitsers. Als niet-Duitser kan ik me er onmogelijk bij aansluiten, al zou ik willen.’ – ‘Ja, maar als u was geboren in de burgerklasse, zoals ik, dan zou u onmogelijk bolsjewiek kunnen worden: ongeacht uw innerlijke overtuiging zou u een objectieve vijand blijven.’ – ‘Dat is waar, maar dat komt dan door de opvoeding. Een kind of kleinkind van burgerlijke afkomst, dat vanaf zijn geboorte in een socialistisch land wordt grootgebracht, ontwikkelt zich tot een ware, goede communist, die boven alle verdenking is verheven. Wanneer de klasseloze maatschappij eenmaal een feit is, zullen alle klassen opgaan in het communisme. Dit kan zich in theorie uitstrekken tot de hele wereld, terwijl dat niet geldt voor het nationaal-socialisme... Uw biologisch racisme gaat ervan uit dat de rassen onderling niet gelijk zijn, dat sommige sterker en waardevoller zijn dan andere, en dat het Duitse ras het sterkst en het waardevolst is van allemaal. Maar tegen de tijd dat Berlijn eruit zal zien als deze stad’ – hij wees naar het plafond – ‘en onze dappere soldaten bij u aan Unter den Linden hun bivak zullen opslaan, kunt u uw racistische overtuiging alleen maar in stand houden door te erkennen dat het Slavische ras sterker is dan het Duitse.’ Ik liet me niet van mijn stuk brengen: ‘Gelooft u oprecht dat u Berlijn gaat innemen, terwijl u nauwelijks in staat bent geweest Stalingrad in handen te houden? Laat me niet lachen.’ – ‘Het is geen kwestie van geloven, maar van weten. Kijk alleen maar naar het militair potentieel van beide partijen. Nog afgezien van het tweede front dat onze bondgenoten binnenkort in Europa gaan openen. U staat er werkelijk beroerd voor.’ – ‘Wij zullen blijven vechten tot de laatste man.’ – ‘Zeker, maar toch zult u ten onder gaan. En Stalingrad zal het symbool van uw nederlaag blijven. Ten onrechte, overigens. Naar mijn mening hebt u vorig jaar de oorlog al verloren, toen u voor Moskou tot staan bent gebracht. Wij hebben grondgebied, steden en mensen verloren; die zijn allemaal vervangbaar. Maar de Partij is overeind gebleven en dat, dat was het enige waar we op hoopten. Dus zelfs al had u Stalingrad ingenomen, dan zou dat niets hebben uitgemaakt. En u zou trouwens werkelijk in staat zijn geweest Stalingrad in te nemen, als u niet zo veel fouten had gemaakt, ons niet zo had onderschat. Uw nederlaag hier, de ondergang van het Zesde Leger, dat was allemaal nog wel te vermijden geweest. Maar al zou u hier in Stalingrad hebben gezegevierd, wat dan nog? Dan hadden wij altijd nog in Oeljanovsk gezeten, en in Koejbysjev, in Moskou, in Sverdlovsk. En uiteindelijk zouden we op dezelfde manier hebben teruggeslagen, maar dan een beetje verderop. Natuurlijk, de symboliek zou anders zijn geweest, het zou niet om de stad van Stalin zijn gegaan. Maar wie is Stalin eigenlijk? En wat betekenen voor ons bolsjewieken zijn buitensporigheid en zijn glorie? Wat doet het ons, hier, waar de dood dagelijks slachtoffers maakt, dat hij iedere dag met Zjoekov belt? De moed waarmee onze soldaten op uw mitrailleurs afstormen, die komt niet van Stalin. Natuurlijk, er is een leider nodig, er is iemand nodig om alles te coördineren, maar dat had elke andere man van verdienste kunnen zijn. Stalin is even vervangbaar als Lenin, of als ik. Wij hebben hier de strategie van het gezonde verstand toegepast. En in Koejbysjev zouden onze soldaten, onze bolsjewieken, zich net zo moedig hebben gedragen. In militair opzicht hebben we veel nederlagen geleden, maar onze Partij en ons volk zijn nooit overwonnen. En nu nemen de zaken een keer. In de Kaukasus maken uw landgenoten al een begin met de evacuatie. Het lijdt geen twijfel, de eindoverwinning is aan ons.’
b.396
'Het communisme is een masker op het gezicht van Rusland, en dat gezicht is hetzelfde gebleven. Uw Stalin is een tsaar, het Politburo bestaat uit hebzuchtige, egoïstische bojaren en edelen, uw partijkader verschilt niet van de tsjinovniki van Peter of Nicolaas. Het is nog steeds dezelfde Russische autocratie, dezelfde permanente onveiligheid, dezelfde paranoia jegens het buitenland, hetzelfde fundamentele onvermogen om een behoorlijk bestuur te voeren, dezelfde terreur in plaats van algemene consensus, dus in plaats van echte macht, dezelfde ongebreidelde corruptie, alleen in een andere vorm, dezelfde incompetentie, dezelfde drankzucht. Lees de briefwisseling tussen Koerbski en Ivan, lees Karamzin, lees Custine. Aan het centrale element van uw geschiedenis is nooit iets veranderd, en dat centrale element is de vernedering, van vader op zoon. Vanaf het begin, maar vooral sinds de Mongolen, bent u voortdurend vernederd, en het beleid van uw bestuurders is niet bedoeld om die vernederingen en hun oorzaken weg te nemen, maar om ze voor de rest van de wereld te verhullen. Het Petersburg van Peter is net zo’n schijndorp als de dorpen van Potemkin: het is geen raam dat openstaat naar Europa, maar een toneeldecor, opgebouwd om ten opzichte van het Westen de eindeloze armoe en viezigheid erachter te maskeren. Welnu, slechts wie vernederingen aanvaardt, kan daadwerkelijk worden vernederd; en alleen de vernederden vernederen op hun beurt. De vernederden van 1917, van Stalin tot de moezjieks, doen sindsdien niets anders dan hun eigen angst en vernedering aan anderen opleggen... Stuk voor stuk vleien ze hun superieuren en onderdrukken ze hun ondergeschikten, stuk voor stuk hebben ze een slavenziel, u spreekt van raby, en die slavenmentaliteit werkt door tot aan de top; de grootste slaaf van allemaal is de tsaar, die niets kan uitrichten tegen de lafheid en vernedering van zijn slavenvolk en daarom, in zijn machteloosheid, zijn onderdanen doodt, terroriseert en nog dieper vernedert. En iedere keer als zich in uw geschiedenis een wezenlijke breuk voordoet, als er een reële kans is om u uit die helse kringloop los te werken en een nieuwe geschiedenis in gang te zetten, an grijpt u mis: voor de vrijheid, die vrijheid van 1917 waarnaar u verwees, deinst iedereen terug, zowel het volk als de leiders, en dan zoeken ze het liever weer bij de oude, beproefde reflexen. Het einde van de nep en de beperking van het socialisme tot één land kan ik niet anders zien dan zo. En omdat de hoop toch nog niet volledig was gedoofd, waren vervolgens de zuiveringen nodig. De huidige groot-Russische gedachte is niet meer dan de logische uitkomst van dat proces. De Rus, de eeuwig vernederde, heeft maar één manier om zich ergens doorheen te slaan, namelijk door zich te vereenzelvigen met de abstracte glorie van Rusland... En of het Derde Rome zich christelijk of communistisch noemt, ook dat is van geen enkel belang... Ooit zal de communistische façade worden neergehaald, met of zonder geweld. En dan zullen we ontdekken dat het oude Rusland intact is gebleven. Als u deze oorlog ooit wint, dan zult u er nationaal-socialistischer en imperialistischer uit tevoorschijn komen dan wij, maar anders dan het onze zal uw socialisme een loze term zijn, en zult u zich uitsluitend aan het nationalisme kunnen vastklampen. In Duitsland en in de kapitalistische landen wordt beweerd dat het communisme Rusland te gronde heeft gericht; volgens mij is het juist andersom: Rusland heeft het communisme te gronde gericht. Het had een mooi idee kunnen zijn, en wie weet hoe het zou zijn gegaan als de Revolutie zich niet in Rusland maar in Duitsland had voltrokken? ...In ieder geval staat vast dat het communistisch experiment hier alleen maar kon mislukken. Het is te vergelijken met een medisch experiment in een besmette omgeving: de resultaten zijn waardeloos.’
b.441
De ramp was al gaande en ze merkten het niet, want een ramp is de gedachte aan de naderende ramp, die alles voortijdig vernietigt. Rust ken je eigenlijk alleen in de eerste negen maanden, bleef ik mezelf met vergeefse verbittering voorhouden, en na die negen maanden jaagt de aartsengel met het vlammende zwaard je voorgoed door de poort waarop staat Lasciate ogni speranza en dan wil je nog maar één ding, achteruit, terug, terwijl de tijd je juist onbarmhartig voorwaarts drijft en er aan het eind niets maar dan ook niets meer is.
b.467
In die tijd predikte Werner Best nog graag het heroïsch realisme, zoals hij dat noemde: ‘Waar het om gaat,’ stelde hij met een citaat van Jünger, wiens geschriften hij verslond, ‘is niet waarvoor je strijdt, maar de manier waarop je strijdt.’ Voor deze man was het nationaal-socialisme geen politieke overtuiging, maar veeleer een harde, radicale levenswijze, waarin het vermogen tot objectieve analyse gepaard ging met daadkracht. De hoogste morele waarde, zo legde hij ons uit, houdt in dat bij het nastreven van het welzijn van het Volk de traditionele remmingen worden overwonnen...
De junge Frontgeneration, die zelf de Grote Oorlog nog had meegemaakt... hen vond Best te idealistisch, te sentimenteel, naïef en onrealistisch. De Kriegsjungen, te jong om de oorlog of zelfs de knokpartijen van de Freikorps te hebben meegemaakt, waren opgegroeid in de roerige jaren van Weimar, en uit verzet tegen die chaos hadden ze zich een völkische en radicale houding tegenover de problemen van de natie eigen gemaakt. Ze hadden zich bij de nsdap aangesloten, niet omdat de ideologie daarvan verschilde van die van de andere völkische partijen uit de jaren twintig, maar omdat de nsdap zich niet onledig hield met abstracte ideeën en elitaire geschillen, met steriele en eindeloze disputen, en zich in plaats daarvan had geconcentreerd op de eigen organisatie, op massapropaganda en activisme, en zich zodoende als vanzelfsprekend een leidende positie had verworven. De sd belichaamde deze harde, objectieve, realistische benadering. Wat onze generatie betreft – in dergelijke discussies doelde Best daarmee op die van Thomas en mij –, die had haar identiteit nog niet ten volle bepaald: ze was volwassen geworden onder het nationaal-socialisme, maar was nog niet de confrontatie aangegaan met de werkelijke uitdagingen. Daar moesten wij ons op voorbereiden, we moesten ons aan een strenge discipline onderwerpen, leren strijden voor ons Volk en zo nodig onze tegenstanders vernietigen, maar dan zonder haat en zonder vijandigheid, dus niet zoals de Teutoonse potentaten die deden alsof ze nog in berenvellen rondbanjerden, maar op een systematische, efficiënte, weldoordachte manier.
...
Best:"Ondanks mijn afschuw van 1793 voel ik soms een sterke verwantschap met Saint-Just, die zei: De strengheid of de vervoering van sommigen boezemt mij minder vrees in dan de plooibaarheid van anderen.’"
b.490
(Schoonbroer Karl Berndt Egon Wilhelm, Freiherr von Üxküll:) Mijn vrouw heeft mij verteld dat u graag luistert naar oude Franse muziek.’ – ‘Ja, vooral het instrumentale werk.’ – ‘U hebt een goede smaak. Rameau en de grote Couperin krijgen nog steeds te weinig aandacht. Verder is er een schat aan muziek uit de zeventiende eeuw voor viola da gamba, die nog onvoldoende is bestudeerd, maar waarvan ik een paar manuscripten heb mogen inzien. Prachtige muziek. Maar de Franse muziek uit de vroege achttiende eeuw, die is werkelijk het allermooist. Zo kunnen wij tegenwoordig niet meer componeren. Alles is verknoeid door de romantici, we zijn nog steeds aan het ploeteren om ons daarvan te bevrijden.’ – ‘Je weet dat Furtwängler juist deze week een concert heeft gegeven,’ mengde Una zich in het gesprek. ‘In het Admiralspalast. Het was met Tiana Lemnitz, die is helemaal niet zo slecht. Maar wij zijn er niet heen gegaan. Ze brachten Wagner, en Berndt houdt niet van Wagner.’ – ‘Dat is zacht uitgedrukt,’ hernam deze. ‘Ik verafschuw hem. Technisch gesproken komt hij met geweldige vondsten, werkelijk nieuwe dingen die objectief gezien van belang zijn, maar het gaat allemaal verloren in pathos, mateloosheid en ook in het grof manipuleren van de emoties, zoals meestal in de Duitse muziek van na 1815. Het is geschreven voor mensen die hun voornaamste muzikale referentiepunt in feite nog steeds zoeken bij de militaire kapel. Ik vind het boeiend om Wagners partituren te lezen, maar ik kan hem niet aanhoren.’ – ‘Kan geen enkele Duitse componist in uw ogen genade vinden?’ – ‘Na Mozart en Beethoven? Een paar stukken van Schubert, bepaalde passages van Mahler. En dan ben ik nog mild. Eigenlijk is er bijna niemand anders dan Bach... en op dit moment Schönberg, uiteraard.’ – ‘Neemt u me niet kwalijk, Freiherr, maar de muziek van Schönberg kan toch moeilijk als Duitse muziek worden aangemerkt.’ – ‘Jongeman,’ reageerde Üxküll stekelig, ‘u moet niet proberen mij lessen in antisemitisme te geven. Ik was al antisemiet voordat u was geboren, maar tegelijkertijd ben ik zo ouderwets te geloven dat het sacrament van de doop krachtig genoeg is om de smet van het jodendom weg te nemen. Schönberg is een genie, het grootste genie sinds Bach. Als de Duitsers hem niet blieven, is dat hun probleem.’
b.493
De wanhoop rees omhoog als zwart water, als het koude, onbarmhartige water dat zich om een drenkeling sluit en hem berooft van zijn adem, van de kostbare lucht die hij nodig heeft om te leven.
b.498
Na de lessen ging ik naar de Seine om te snuffelen in de boekenstalletjes of zat ik met mijn klasgenoten in een kroegje in het Quartier Latin goedkope rode wijn te drinken en de wereld te verbeteren. Maar die klasgenoten vond ik nogal saai. Ze behoorden vrijwel allemaal tot de gegoede burgerij en bereidden zich voor om blindelings in de voetsporen van hun vader te treden. Ze hadden geld, ze hadden al jong geleerd hoe de wereld in elkaar zat en welke positie zij daarin zouden bekleden: die van de machthebbers. Voor arbeiders voelden ze louter minachting, of angst; de ideeën die ik had meegebracht van mijn eerste reis naar Duitsland – dat de arbeiders evenzeer deel uitmaakten van de natie als de bourgeoisie, dat de maatschappelijke orde organisch gestructureerd moest worden om de belangen van het hele volk te dienen en niet slechts die van een handjevol rijken, dat arbeiders niet mochten worden onderdrukt maar een waardig leven moesten kunnen leiden en een plaats moesten krijgen in die orde, zodat ze de verleidingen van het bolsjewisme zouden weerstaan – dat alles bleef hun vreemd. Hun politieke opvattingen waren even benepen als hun ideeën over burgerlijk fatsoen...
p.535
Lucien Rebatet: 'Schönberg heeft zich nooit met politiek beziggehouden. En zijn belangrijkste leerlingen, zoals Webern en Üxküll, dat zijn toch Ariërs, of niet? Wat Schönberg heeft ontdekt, de seriële muziek, is een klankpotentieel dat er altijd al was, een systeem dat, zo je wilt, verborgen zat achter het vloeiende karakter van de getempereerde toonladders, en dat kan na hem iedereen gebruiken om te maken wat hij maar wil. In de muziek is dit de eerste serieuze vooruitgang sinds Wagner.’
p.540
Mijn derde oog, die gapende vagina midden op mijn voorhoofd, wierp op deze wereld een hard, grimmig, genadeloos licht, waardoor ik elke zweetdruppel zag, elke pukkel, elk vergeten baardhaartje op de schreeuwerige gezichten die me bestormden als een fel gevoel, als de eindeloze angstkreet van het kind dat voor altijd gevangenzit in het weerzinwekkende lichaam van een onbeholpen volwassene, die niet in staat is zich te wreken voor het feit dat hij leeft, zelfs niet door te doden.
b.547
Wie in leven wil blijven, moet dat verdienen.
p.579
Geen woord over de tweeling: gezien haar heftige reactie aan de telefoon verbaasde me dat wel. Wat me nog meer verbaasde was dat ik zelf helemaal niets voelde: die geschokte en bedroefde brief raakte me niet meer dan een vergeeld herfstblad, dat losraakt van de tak en sterft nog voor het op de grond ligt. Een paar minuten later werd ik alweer door mijn werk in beslag genomen. De vragen die me enkele weken eerder nog kwelden en me toen niet met rust lieten, waren nu een reeks gesloten en zwijgende deuren; de gedachte aan mijn zuster was een uitgewoed vuur dat rook naar koude as, en de gedachte aan mijn moeder een stil, sinds lang verwaarloosd graf. Deze vreemde apathie strekte zich ook uit over alle andere aspecten van mijn leven: de pesterijen van mijn hospita lieten me koud, seksuele begeerte leek een oude, vervluchtigde herinnering, angst voor de toekomst een frivole, loze luxe. Dat is trouwens zo’n beetje de staat waarin ik me nu ook bevind, en daar voel ik me goed bij. Mijn werk was voor mij het enige.
p.595
'We zijn het er allemaal over eens dat in een nationaal-socialistische staat de laatste grondslag van het positieve recht wordt gevormd door de wil van de Führer. Conform het welbekende principe Führerworte haben Gesetzeskraft. We weten natuurlijk wel dat de Führer zich in de praktijk niet overal mee kan bezighouden en dat dus ook anderen in zijn naam handelend en wetgevend dienen op te treden. In beginsel zou deze gedachte moeten worden gedragen door het gehele Volk. Zo heeft bijvoorbeeld Dr. Frank, in zijn verhandeling over het constitutionele recht, de definitie van het Führerprinzip als volgt uitgebreid: Handel zodanig dat de Führer, als hij uw handeling zou kennen, deze zou goedkeuren. Tussen dit uitgangspunt en de imperatief van Kant bestaat geen strijdigheid.’ – ‘Juist, ja. Frei sein ist Knecht sein, zoals het oude Duitse gezegde luidt.’ – ‘Precies. Dit principe geldt voor ieder lid van de Volksgemeinschaft. We dienen aan ons nationaal-socialisme vorm te geven door de wil van de Führer te ervaren als onze eigen wil en dus, in de termen van Kant, als het fundament van het Volksrecht. Wie als een automaat aan bevelen gehoorzaamt, zonder ze kritisch op hun intrinsieke noodzaak te onderzoeken, die werkt niet in de geest van de Führer; meestal zal hij zich juist van hem verwijderen. Uiteraard is de eigenlijke grondslag van het völkische constitutionele recht het Volk zelf: buiten het Volk is dat recht niet van toepassing. Uw vriend maakt de fout dat hij zich beroept op een volstrekt mythisch, supranationaal recht, een bizar verzinsel van de Franse Revolutie. Ieder recht behoort te rusten op een fundament. Door de geschiedenis heen is dat fundament altijd een fictie of abstractie geweest: God, koning, natie. Onze grote vooruitgang is dat wij het juridisch concept van de natie hebben gefundeerd op een concreet en onaantastbaar gegeven: het Volk, waarvan de collectieve wil tot uitdrukking wordt gebracht door de Führer, als vertegenwoordiger van dat volk. U zegt Frei sein ist Knecht sein, maar dan moet duidelijk zijn dat juist de Führer de grootste knecht is van allemaal, want hij is louter dienstbaarheid. Wanneer wij de Führer dienen, is hij niet de Führer maar de vertegenwoordiger van het Volk, wij dienen het Volk en moeten het dienen zoals de Führer het dient, in totale zelfverloochening. En daarom moeten we ons schikken wanneer we pijnlijke taken krijgen opgedragen, moeten we onze gevoelens bedwingen en die taken vastberaden volbrengen.’
p.656
'Ik ben tot de slotsom gekomen dat een ss-bewaker niet gewelddadig of sadistisch wordt omdat hij denkt dat een gedetineerde geen menselijk wezen is; integendeel, zijn woede groeit en gaat over in sadisme wanneer hij merkt dat, volkomen anders dan hem is voorgehouden, een gedetineerde geen Untermensch is maar juist een mens, eigenlijk net als hij, en wat een bewaker uitgerekend niet kan verdragen is dat verzet van de ander, zijn stilzwijgende taaiheid, en daarom slaat die bewaker hem, om hun gemeenschappelijk mens-zijn te vernietigen. Dat werkt natuurlijk niet: hoe harder de bewaker slaat, hoe meer hij zich gedwongen ziet te constateren dat de gedetineerde weigert zichzelf als niet-menselijk wezen te zien. Aan het eind blijft hem geen andere oplossing over dan de gedetineerde te doden, wat neerkomt op het definitieve echec.’
p.663
Zou er niets anders zijn geweest dan de woorden van onze specifieke taal, niets anders dan dat woord, Endlösung, met zijn stralende schoonheid? Want het is toch onmogelijk om weerstand te bieden aan de verleiding van een dergelijk woord? Dat is even onvoorstelbaar als weerstand bieden aan woorden als gehoorzamen, dienen, wet. Misschien was dit in feite ook de bestaansreden van onze Sprachregelungen, die als camouflage (Tarnjargon) tamelijk doorzichtig waren, maar nuttig om degenen die woorden en uitdrukkingen bezigden als Sonderbehandlung (speciale behandeling), abtransportiert (afgevoerd), entsprechend behandelt (passend behandeld), Wohnsitzverlegung (verandering van woonplaats), en Exekutivmassnahmen (uitvoeringsmaatregelen), in de tang van hun abstractie te houden. Die tendens was doorgedrongen in ons hele ambtelijke taalgebruik, ons bürokratisches Amtsdeutsch, zoals mijn collega Eichmann weleens zei: in brieven en ook in toespraken overheersten de passieve constructies, ‘er is besloten dat...’, ‘de joden zijn vervoerd naar de speciale maatregelen’, ‘deze zware taak is volbracht’, en zo gebeurden de dingen volkomen vanzelf, niemand deed ooit iets, niemand handelde, het waren daden zonder daders en dat is altijd geruststellend, in zekere zin waren het zelfs geen daden, want door de specifieke manier waarop onze nationaal-socialistische taal met bepaalde substantieven omging, lukte het weliswaar niet om de werkwoorden volledig uit te bannen, maar wel om ze tot nutteloze (zij het decoratieve) aanhangsels te reduceren; zo konden we het stellen zonder handelingen en bleven alleen de feiten, de ongepolijste realiteiten die ofwel al aanwezig waren, ofwel wachtten op hun onvermijdelijke verwezenlijking, zoals de Einsatz, of de Einbruch (de inval), de Verwertung (het productief maken), de Entpolonisierung (de depolonisatie), de Ausrottung (de uitroeiing), maar ook, aan de andere kant, de Versteppung, de ‘verstepping’ van Europa door de bolsjewistische horden, die anders dan Attila de beschaving neermaaiden om weer gras voor de paarden te laten groeien. Man lebt in seiner Sprache, schreef Hanns Johst, een van onze beste nationaal-socialistische dichters, ‘de mens leeft in zijn taal’.
p.698
Over de redevoering van anderhalf uur die de Reichsführer op 6 oktober (1943) ’s avonds ten overstaan van de verzamelde Reichsleiter en Gauleiter uitsprak, heb ik weinig te melden. Het is een minder bekende toespraak dan de bijna tweemaal zo lange die hij op 4 oktober voor zijn Obergruppenführer en hsspf’s had gehouden.
...de toespraak van 4 oktober is integraal opgenomen in het protocol van het grote Neurenbergproces, onder nummer 1919 (1)
Dat deze toespraken een plaats hebben gekregen in de geschiedschrijving was omdat de Reichsführer daarin, met een openhartigheid die bij mijn weten daarvoor noch daarna ooit aan de dag heeft gelegd, een openhartigheid die zelfs cru zou kunnen worden genoemd, het programma van de jodenvernietiging toelichtte. ...Daar kon slechts één motief voor zijn, vandaar de duidelijk merkbare onrust onder de toehoorders, die dat motief maar al te scherp zagen: het was om ervoor te zorgen dat niemand van hen naderhand kon zeggen dat hij het niet had geweten, dat niemand na een eventuele nederlaag de indruk kon wekken dat hij geen schuld had aan het allerergste, dat niemand ooit kon overwegen zich er handig uit te draaien; het was om hen ‘erbij te lappen’, en dat begrepen ze volkomen, vandaar hun ontsteltenis.
p.704
Hopelijk bent u nu niet al te verbaasd dat ik afbreuk doe aan het antisemitisme als fundamentele oorzaak van de moord op de joden: dan zou u voorbijgaan aan het feit dat ons uitroeiingsbeleid veel meer omvatte. Op het moment van de nederlaag – in plaats van de geschiedenis te willen herschrijven zal ik de eerste zijn om dat toe te geven – waren we, afgezien van de joden, ook al klaar met de vernietiging van alle onherstelbaar geestelijk en lichamelijk gehandicapten in Duitsland, van de meeste zigeuners en van miljoenen Russen en Polen. Zoals bekend waren er nog ambitieuzere projecten... . U zult deze uiteenzetting van mij wel afstandelijk vinden: ik doe dit alleen om u duidelijk te maken dat de vernietiging van het volk van Mozes zoals wij die ter hand hebben genomen, niet slechts voortvloeide uit een irrationele haat tegen de joden – ik meen al te hebben benadrukt dat emotioneel gedreven antisemieten bij de sd en de ss in het algemeen slecht aangeschreven stonden –, maar vooral uit een vastberaden, doordachte aanvaarding van het geweld als middel om een reeks maatschappelijke problemen op te lossen, waarmee wij overigens van de bolsjewieken uitsluitend verschilden in onze respectieve opvattingen over het soort problemen dat een oplossing behoefde: hun benadering berustte op een horizontale interpretatie van de samenleving (de klassen), de onze op een verticale (de rassen), maar beide waren deterministisch (ik meen daar al op te hebben gewezen) en kwamen tot soortgelijke conclusies waar het ging om de aan te wenden middelen.
p.711
(Over Reichsführer Himmler's toespraak:) Ik zou hieraan kunnen toevoegen dat een aantal van zijn uitspraken mij, ondanks mijn schrik en verbazing, persoonlijk raakten, vooral die over de gevolgen van het grote besluit voor degenen die tot taak hadden het uit te voeren, over het gevaar dat ze mentaal liepen om wreed en harteloos te worden en hun respect voor het menselijk leven te verliezen, of te verwekelijken en ten prooi te vallen aan een zenuwinzinking – ja, deze gruwelijk smalle weg tussen Scylla en Charybdis kende ik terdege, deze woorden hadden tot mij gericht kunnen zijn en in zekere zin, alle bescheidenheid in acht genomen, waren ze ook bedoeld voor mij en voor hen die net als ik gebukt gingen onder die verschrikkelijke verantwoordelijkheid, werden ze tot ons gericht door onze Reichsführer, die goed begreep wat wij doormaakten. Niet dat hij zich ook maar enigszins tot sentimentaliteit liet verleiden. Zoals hij aan het eind van zijn toespraak onomwonden zei: Velen zullen huilen, maar dat doet er niet toe; er worden al veel tranen vergoten, woorden die voor mij een shakespeariaanse klank hadden.
p.714
Zoals mijn kameraad Eichmann het in Jeruzalem zo treffend heeft gezegd, met de directe eenvoud van de eenvoudige man: ‘Spijt is iets voor kleine kinderen.’
p.727
Nu ik er zo bij stilsta, klopt het dat de scheldwoorden waar mensen een voorkeur voor hebben, die hun het meest spontaan voor de mond komen, uiteindelijk vaak een verwijzing zijn naar hun eigen, verborgen gebreken, want ze koesteren een natuurlijke haat tegen wat het dichtst bij hen in de buurt komt.
p.762
Ik zal je eens zeggen wat werkelijk telt,’ vervolgde Thomas vinnig. ‘Je vaderland dienen, sterven als het moet, maar intussen zo veel mogelijk van het leven genieten. Als jou postuum het Ritterkreuz wordt toegekend, dan zal dat je oude moedertje misschien troosten, maar zelf heb je er weinig aan.’ ..Thomas nam nog een slok en brandde weer los: ‘Weet jij waarom de joden zo worden gehaat? Dat zal ik je zeggen. De joden worden gehaat omdat het een spaarzaam, behoedzaam volk is, zuinig op zijn geld, op zijn zekerheid voor de toekomst, maar ook op zijn tradities, zijn kennis en boeken, niet in staat tot schenken en uitgeven, een volk dat de oorlog niet kent. Een volk dat alleen maar kan oppotten, dat nooit eens kwistig is. In Kiev zei jij dat de moord op de joden verspilling is. Nou, juist door hun levens te verspillen zoals je bij een trouwerij met rijst strooit, leren wij hun hoe ze moeten verkwisten, hoe ze oorlog moeten voeren. En het bewijs dat dit goed werkt, dat de joden die les beginnen te begrijpen, dat zien we in Warschau, in Treblinka, Sobibor, Białystok, in het feit dat de joden weer krijgers worden, wreed worden, zelf ook beginnen te doden. Dat vind ik heel mooi. We hebben ze in een waardige tegenstander veranderd. Het Pour le Sémite’ – hij klopte op zijn borst ter hoogte van zijn hart, de plaats van de gele ster die wij vaak spottend zo noemden vanwege onze eigen orde Pour le Mérite – ‘krijgt weer waarde. En als de Duitsers zich niet net als de joden vermannen in plaats van te jeremiëren, dan krijgen ze precies wat ze verdienen. Vae victis.’ Hij dronk zijn glas in één teug leeg, zijn blik op oneindig. Ik besefte dat hij dronken was.
p.781
Ik stelde me voor dat ze dacht als volgt: zou het kunnen dat ik met deze man in bed kruip, me aan hem geef? – Je geven, wat een wonderlijke uitdrukking; maar een man die de volle reikwijdte daarvan niet kan vatten, zou eens een poging moeten doen zich te laten penetreren, dan wordt het hem wel duidelijk. Wanneer ik over die dingen peinsde voelde ik meestal geen spijt, eerder een bijna milde bitterheid. Maar soms, op straat, gaf ze me met een vanzelfsprekend gebaar, zonder na te denken een arm, en dan betrapte ik me erop dat ik treurde om het andere leven dat ik had kunnen leiden, als er niet al zo snel iets kapot was gegaan. En dat was niet alleen de kwestie met mijn zuster; het was veelomvattender, het was de hele loop der gebeurtenissen, de nood van het lichaam en van de lust, de beslissingen die je neemt en die niet meer kunnen worden teruggedraaid, de betekenis die je besluit te geven aan wat je, misschien ten onrechte, je leven noemt.
p.796
Laat ik citeren uit een jeugdwerk van onze illustere minister van Propaganda: Van belang is niet wát men gelooft, maar dát men gelooft.’
p.807
Eichmann: ‘We voeren geen oorlog om te zorgen dat elke Duitser een koelkast en een radio krijgt. We voeren oorlog om Duitsland te zuiveren, om een Duitsland te scheppen waarin het goed leven is. Gelooft u soms dat mijn broer Helmut voor een koelkast is gesneuveld? En u, hebt u in Stalingrad voor een koelkast gevochten?’
p.828
Onder de resterende groepen waren er niettemin mannen die kort tevoren nog een normaal leven hadden geleid, genoeg hadden gegeten en dus in goede gezondheid moesten verkeren. Maar de omstandigheden op de verzamelpunten, waar de joden soms dagen of weken vrijwel zonder eten moesten wachten, waarna ze werden vervoerd in overvolle veewagens, zonder water, zonder voedsel, met één toiletemmer per wagon – die omstandigheden sloopten hun krachten;
p.829
Voor het eerst in lange tijd had ik zin om te braken, om mijn onmacht, mijn droefheid en mijn nutteloze leven uit te kotsen.
p.847
Soms vond ik mijn lichaam terug, een nutteloos iets waarvan ik me graag had willen ontdoen, als van een natte jas.
p.849
Toen begreep ik dat dit de wet was van al wat leeft, elk organisme wil niets anders dan leven en zich voortplanten, zonder boze bedoelingen, de bacillen van Koch vraten zonder wrok de longen aan van Pergolesi en Purcell, van Kafka en Tsjechov, ze wilden hun gastheren geen kwaad doen, ze gehoorzaamden aan de wet die wilde dat ze in leven bleven en zich ontwikkelden, zoals wij op onze beurt die bacillen bestrijden met steeds weer nieuwe medicamenten, zonder haat, om zelf te overleven, en zo is ons hele bestaan gebouwd op het vermoorden van schepsels die ook willen leven, de dieren die we opeten, de planten, de insecten die we verdelgen, of ze nu werkelijk gevaarlijk zijn, zoals schorpioenen en luizen, of alleen maar hinderlijk, zoals vliegen, die plaag voor de mens, wie heeft nooit een vlieg doodgeslagen die met zijn ergerniswekkende gegons stoorde bij het lezen, dat is geen wreedheid, het is de wet van ons leven, wij zijn sterker dan andere levende wezens en beschikken naar believen over hun leven en dood, koeien, kippen, korenaren zijn op aarde om ons te dienen, en het is normaal dat wij ons onderling net zo gedragen, dat elke groep mensen degenen wil uitroeien die hun de aarde, het water, de lucht betwisten, waarom zouden we dus, als we konden, een jood beter behandelen dan een koe of een bacil van Koch, en als de jood kon, zou hij met ons of met anderen hetzelfde doen om zijn eigen leven veilig te stellen, dat is de wet van alle dingen, de permanente oorlog van allen tegen allen, en ik weet dat dit idee niets origineels heeft, dat het binnen het biologisch of sociaal darwinisme haast een gemeenplaats is, maar in die koortsnacht werd ik sterker dan ooit tevoren, sterker dan ooit nadien, getroffen door de waarheid van deze gedachte, onder invloed van de droom waarin de mensheid ten prooi viel aan een organisme waarvan de levenskracht groter was dan de onze, en uiteraard begreep ik dat die regel gold voor alles en iedereen, dat wanneer anderen sterker bleken te zijn, zij met ons zouden doen wat wij met anderen hadden gedaan, en dat de zwakke barrières die de mensen opwerpen om het samenleven te reguleren – wetten, recht, moraal, ethiek – tegenover die krachten niet veel kunnen uitrichten en bij de minste angst, bij de minste druk worden weggevaagd als een baal stro, met als logisch gevolg dat zij die de eerste stap hebben gezet, er niet op hoeven te rekenen dat de anderen, wanneer de rollen zijn omgedraaid, het recht en de wetten zullen respecteren; en ik was bang, want we waren bezig de oorlog te verliezen.
p.846
De rode Martianen, die hun dwangarbeiders niet alleen onder criminelen en krijgsgevangenen rekruteerden, maar ook onder verstokte vrijgezellen die te arm waren om de hoge celibaatsbelasting te betalen die door elke rood-Martiaanse regering werd geheven; en ik bleef uitvoerig stilstaan bij deze celibaatsbelasting die, als ze ooit zou worden doorgevoerd, zwaar op mijn eigen budget zou drukken.
p.870
Reichsführer: "Ik ben het helemaal met de Führer eens: de christelijke godsdienst is een joodse godsdienst, gesticht door een joodse rabbijn, Saulus, met de bedoeling meer invloed te verschaffen aan het jodendom, dat samen met het bolsjewisme het allergevaarlijkst is. De joden uitroeien zonder de christenen aan te pakken is half werk.’
p.914
Üxküll bekeek het etiket (van de wijnfles): ‘Die fles herinner ik me. Hij is me gestuurd door een roomse kardinaal. We hadden een lang gesprek gevoerd over de rol van de joden. Hij verdedigde het zeer katholieke standpunt dat de joden wel moeten worden onderdrukt, maar dat ze nodig zijn als getuigen van de waarheid van Christus, een standpunt dat ik altijd absurd heb gevonden. Ik geloof trouwens dat hij die stelling vooral verdedigde om het genoegen van het debat, het was een jezuïet.’ Hij glimlachte.
p.916
‘Ik weet waarom wij de joden hebben gedood,’ verklaarde Una plotseling in dat warme, gouden kaarslicht. 'Door de joden te doden,’ zei ze, ‘hebben we onszelf willen doden, de jood in ons, datgene in onszelf wat leek op de voorstelling die wij ons van een jood maken. We wilden de volgevreten burger in ons doden, die zijn centen telt, die eerbewijzen wil en droomt van macht, maar dan een macht die hij zich voorstelt in de persoon van een Napoleon iii of van een bankier; we wilden het benepen, geruststellende burgerfatsoen doden, de spaarzaamheid, de gehoorzaamheid, de gedienstigheid van de Knecht, al die mooie Duitse deugden. Want we hebben nooit begrepen dat alle eigenschappen die we de joden toedichtten en die we laagheid, slapheid, vrekkigheid, gulzigheid, heerszucht en laffe boosaardigheid noemden, fundamenteel Duitse eigenschappen zijn, en dat de joden die eigenschappen alleen maar hebben omdat ze ervan hebben gedroomd op de Duitsers te lijken, Duits te zijn, omdat ze ons slaafs nabootsen, als waren wij de personificatie van al wat mooi en goed is aan de gezeten burgerij, als waren wij het gouden kalf voor degenen die de hardheid van de woestijn en van de wet ontvluchten. Of misschien deden ze alsof, misschien hebben ze die eigenschappen uiteindelijk overgenomen uit hoffelijkheid, als een soort sympathiebetuiging, een toenaderingspoging. Wij daarentegen, wij Duitsers, droomden ervan joden te zijn, zuiver, onverwoestbaar, trouw aan een wet, anders dan alle anderen en in Gods hand. Maar in feite vergissen ze zich allemaal, zowel de Duitsers als de joden. Want als het woord “jood” tegenwoordig nog iets betekent, dan is dat het Andere: een Ander en iets Anders, dat misschien onmogelijk is maar wel noodzakelijk.’ Ze dronk haar glas in één teug leeg. ‘Ook de vrienden van Berndt hebben hier niets van begrepen. Zij dachten dat het afslachten van de joden uiteindelijk niet zo zwaar telde en dat ze, door Hitler om te brengen, die misdaad konden afwentelen op hem, op Himmler, op de ss, op enkele zieke moordenaars, op jou. Maar zij zijn evenzeer verantwoordelijk als jij, want ook zij zijn Duitsers en ook zij hebben gestreden voor de overwinning van dit Duitsland en geen ander. En het ergste is nog wel dat de joden, als ze het weten te redden, als Duitsland ten onder gaat en zij overleven, zullen vergeten wat het betekent om jood te zijn en meer dan ooit Duits zullen willen zijn.’
p.919
'De strekking is dat de maatschappelijke orde onverenigbaar is met de onverzadigbare lust van een vrouw.’ – ‘Ik zou eerder spreken van de mateloze lust van een vrouw. Maar jij komt nu typisch met een mannenmoraal. Ik voor mij denk dat al die ideeën over maat en moraal door mannen zijn verzonnen om de beperktheid van hun eigen lust te compenseren. Want mannen weten al heel lang dat hun lust zich nooit zal kunnen meten met het genot van ons vrouwen, dat van een andere orde is.’
p.923
Aan het eind van onze maaltijd in Berlijn was Üxküll nog eens over Rameau begonnen. ‘Terecht bent u een liefhebber van zijn werk,’ had hij gezegd. ‘Het is heldere, soevereine muziek. Altijd even elegant, maar anderzijds vol verrassingen en zelfs vol valstrikken, speelse muziek, de vreugde uitstralend van een vrolijke wetenschap die noch de wiskunde noch het leven verwaarloost.’ In opvallende bewoordingen had hij ook een lans gebroken voor Mozart: ‘Ik heb hem lang onderschat. In mijn jeugd vond ik hem een getalenteerde hedonist zonder diepgang. Maar dat was misschien het oordeel van de puritein in mij. Nu ik ouder ben, begin ik te geloven dat zijn levensgevoel misschien even sterk was als dat van Nietzsche, en dat zijn muziek alleen maar zo simpel lijkt omdat het leven zelf uiteindelijk vrij simpel is.'
p.925
De gedetineerden bleven seksueel actief, ondanks alle verboden en voorzorgsmaatregelen, en niet alleen de kapo’s met hun Pipel, of de lesbiennes met elkaar, maar ook mannen met vrouwen. De mannen stopten een bewaker iets toe opdat hij hun minnares naar ze toe bracht, of ze glipten met een Arbeitskommando mee het Frauenlager in en riskeerden de dood voor een snelle wip, het langs elkaar wrijven van twee schonkige bekkens, een kort contact tussen twee kaalgeschoren, luizige lijven. Ik was diep onder de indruk van dat verhaal over een uitzichtloze erotiek die gedoemd in haar wanhoop het tegenovergestelde was van de vrije, stralende, ongeremde erotiek van de rijken, maar misschien ook de verborgen waarheid ervan, steels en hardnekkig verwijzend naar het feit dat iedere vorm van ware liefde onontkoombaar toegewend is naar de dood, en in haar begeerte geen rekening houdt met de erbarmelijke staat van een lichaam. Want rond de elementaire driften waaraan elk geslachtelijk wezen onherroepelijk onderhevig is, heeft de mens een grenzeloze fantasiewereld opgebouwd, de troebele, gelaagde wereld van de erotiek, die hem meer dan wat ook onderscheidt van de dieren, en hetzelfde heeft hij gedaan met het idee van de dood, al heeft hij aan die fantasiewereld merkwaardig genoeg geen naam gegeven (misschien zou thanatiek een geschikte term zijn): en deze fantasieën, dit obsessieve gedachtenspel, dus niet de feiten zelf, zijn de stuwende kracht, de tomeloze motor achter onze drang om te leven, te weten, onszelf te kwellen.
p.931
Ik dacht aan haar angst voor wat almaar uitdijde in haar binnenste. ‘Ik ben altijd bang geweest,’ had ze een keer tegen me gezegd, lang geleden. Waar dat was? Ik weet het niet meer. Ze had met me gepraat over de vrees die vrouwen voortdurend vergezelt, als een oude vriendin. De angst voor het maandelijkse bloed, de angst om iets in je te krijgen, om te worden gepenetreerd door het geslachtsdeel van een man, die vaak egoïstisch en ruw is, de angst voor de zwaartekracht, waardoor het vlees en de borsten uitzakken. De angst voor zwangerschap was daar waarschijnlijk mee te vergelijken. Het groeit en groeit in je buik, een vreemd lichaam in je eigen binnenste, druk bewegend en alle kracht uit jouw lichaam wegzuigend, en je weet dat het eruit moet, ook al wordt het je dood, het moet eruit, afschuwelijk: hoe vaak ik me ook had laten neuken, dit kon ik niet meevoelen, ik was niet in staat iets van die redeloze vrouwenangst te begrijpen. En nog erger moet het zijn wanneer de kinderen eenmaal zijn geboren, want dan begint de niet-aflatende angst, de paniek die een vrouw dag en nacht achtervolgt en die pas samen met haar, of samen met haar kinderen ten einde komt. Ik zag beelden voor me van de moeders die hun kind tegen zich aan klemden terwijl ze werden doodgeschoten, ik zag die Hongaarse jodinnen, zittend op hun koffers, zwangere vrouwen en jonge meisjes die wachtten op de trein en wie aan het eind van de reis het gas wachtte, dat moest het zijn wat ik bij hen had gezien, wat me altijd was bijgebleven en wat ik nooit onder woorden had kunnen brengen, die angst, niet de openlijke, ondubbelzinnige angst voor de politie en voor de Duitsers, voor ons, maar de stille angst die in hen leefde, in hun kwetsbare lichaam, in hun kwetsbare geslacht, verscholen tussen hun benen, en wij stonden op het punt die kwetsbaarheid te vernietigen zonder haar ooit te hebben gezien.
p.937
Onze lichamen zijn identiek, dat wilde ik haar uitleggen: mannen zijn toch rudimenten van vrouwen? Want iedere foetus is eerst vrouwelijk, pas daarna treedt de differentiatie op, en het mannenlichaam blijft de sporen van dat begin dragen, de nutteloze punten van borsten die zich niet hebben ontwikkeld, de lijn die het scrotum in tweeën deelt, via het perineum doorloopt tot aan de anus en de plaats markeert waar de vulva zich heeft gesloten rond eierstokken die zijn neergedaald en veranderd in testikels, terwijl de clitoris extreem is gegroeid. Eigenlijk ontbrak mij maar één ding om een vrouw te zijn zoals zij, een echte vrouw, namelijk dat over mij kon worden gesproken als over zij en haar, die fantastische mogelijkheid om over mij te horen zeggen: ‘Zij is naakt, ik heb haar lief, ik begeer haar lichaam.’ Dat zij en haar maakt vrouwen zo verschrikkelijk vrouwelijk, en het deed mij mateloos pijn dat die woorden mij waren ontzegd, dat betekende voor mij een onherstelbaar verlies, meer nog dan dat van de vagina die ik aan de poort van het leven had achtergelaten.
p.938
Mijn zuster had een oude uitgave van Le Roman de Tristan van Thomas, waar ik wat in bladerde totdat ik zag, met een schrik bijna even heftig als in een nachtmerrie, dat zij een potloodstreep had gezet bij de volgende versregels:
Wie doet waarnaar hij niet verlangt,
Omdat hij zijn heil niet kan krijgen,
Die bestrijdt het verlangen met de wil.
En eens te meer leek haar lange, spookachtige hand zich onder mijn arm te hebben geschoven, vanuit haar Helvetische ballingsoord of van vlak achter me, om behoedzaam een vinger te leggen bij die woorden, bij het onherroepelijke vonnis dat ik maar niet kon aanvaarden, dat ik afwees met alle miserabele hardnekkigheid die ik nog kon opbrengen.
p.985
De melding van (chauffeur) Pionteks dood was gauw genoeg afgehandeld, maar om het verlies van de auto toe te lichten moest ik tal van formulieren invullen.
p.987
‘De Reichsführer zei: “Eichmann, als ik opnieuw moest beginnen, dan zou ik de concentratiekampen op de Britse manier organiseren.” Zo zei hij dat. En daar voegde hij aan toe: “Op dat punt heb ik me vergist.” Wat bedoelde hij daarmee? Ik begrijp het niet. Begrijpt u het wel? Misschien bedoelde hij te zeggen dat de concentratiekampen, ik weet niet, eleganter hadden moeten zijn, esthetischer, beschaafder.’
p.988
Intussen verloor de bevolking alle hoop en dat werd er door Goebbels’ propaganda niet beter op: bij wijze van troost verbreidde deze het bericht dat de Führer in zijn grote wijsheid voorbereidingen trof om het Duitse volk in geval van een nederlaag een gemakkelijke dood te bezorgen, met behulp van gas.
In de tweede week van april gaf de Berliner Philharmoniker een laatste concert. Het was een vreselijk programma, geheel naar de smaak van de tijd: de laatste aria van Brünnhilde, uit de Götterdämmerung natuurlijk, en daarna Bruckners Vierde Symfonie, de Romantische, maar toch ging ik erheen. De concertzaal was ijskoud maar onbeschadigd, de kroonluchters straalden met al hun lichten; bij de uitgang stonden jongens in het uniform van de Hitlerjugend met manden vol cyaankalicapsules, die ze de concertgangers aanboden: uit ergernis had ik er bijna ter plekke een ingenomen.
--
NB
Blz. 309 verwijst naar het fenomeen Ernst Jünger (101), wiens „In Stahlgewittern (Nl. vertaling Oorlogsroes) je leerde kennen via Tertio (102).
—
https://toneelhuis.be/nl/programma/de-welwillenden/
(1)
https://www.youtube.com/watch?v=6yi9hT8ES2g
https://de.wikipedia.org/wiki/Posener_Reden
http://www.nizkor.org/hweb/people/h/himmler-heinrich/posen/oct-04-43/
http://codoh.com/library/document/891/
(101)
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ernst_J%C3%BCnger
(102)
http://www.tertio.be/magazines/834/artikels/Gruwel%20verwerken%20letterlijk%20en%20literair%20
(1)
https://www.youtube.com/watch?v=6yi9hT8ES2g
https://de.wikipedia.org/wiki/Posener_Reden
http://www.nizkor.org/hweb/people/h/himmler-heinrich/posen/oct-04-43/
http://codoh.com/library/document/891/
(101)
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ernst_J%C3%BCnger
(102)
http://www.tertio.be/magazines/834/artikels/Gruwel%20verwerken%20letterlijk%20en%20literair%20
--
Er is blijkbaar toch éne die minder enthousiast is over dit boek ?!
Reacties
Een reactie posten