BI1J - Dag 068

Bijbel In Een Jaar

Dag 068

Spreuken (6 )

32
maar wie vreemd gaat met een vrouw ontbreekt het aan hart,-
hij stort zijn ziel in het verderf die dat doet!-
33
schade en schande ondervindt hij,-
zijn smaad is onuitwisbaar;

Marcus (14)

61
Maar hij is blijven zwijgen en heeft helemaal niets geantwoord.
Weer heeft de heiligdomsoverste hem een vraag gesteld;
hij zegt tot hem:
ú, bent u de Gezalfde, de zoon van de Gezegende?
62
Jezus zegt: dat bén ík,
en ge zult zien ‘de mensenzoon gezeten ter rechterhand van de Kracht’ (Ps. 110,1) en ‘komende met de wolken des hemels’ (Dan. 7,13)!
BI1J:
In dit gedeelte lezen we hoe de hogepriester Jezus vroeg: 'Bent U de Christus, de Zoon van de Gezegende?', waarop Jezus antwoordde: 'Ik ben het' (14:61b-62, HSV). De hogepriester reageerde hierop met een aanklacht van godslastering. Hij beschuldigde Jezus ervan dat Hij beweerde God te zijn. Waarom? Toen God zijn naam YHWH bekendmaakte aan Mozes (Exodus 3:14-15), legde Hij ook uit wat die naam betekent. De naam is afgeleid van de Hebreeuwse woorden 'Ik ben wie ik ben' of eenvoudigweg 'Ik ben'. De reactie van de hogepriester op Jezus' antwoord doet vermoeden dat hij ervan uitging dat Jezus beweerde dat Hij YHWH (de Heer) Zelf was.

Leviticus (19)

BI1J
De ceremoniële wetten zijn niet langer geldig, de spijswetten zijn afgeschaft door Jezus en de offers zijn overbodig geworden door zijn dood. 
De zedenwet wordt door Jezus als volgt samengevat: 'Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf' (Lucas 10:27). Dit grijpt terug op het gedeelte voor vandaag: 'Heb je naaste lief als jezelf' (Leviticus 19:18b). De zedenwet bestond eruit dat Gods volk heilig moest zijn (v.2b). De rest van de wet leert ons hoe we onze naaste liefhebben als onszelf en hoe we heilig zijn.
Je zou kunnen zeggen dat je, als je wrok jegens iemand koestert, iemand als het ware in je hoofd laat wonen zonder dat hij of zij huur betaalt.


NB
4
Wendt u niet tot de afgoden,-
goden van gietwerk zult ge u niet maken;
ik, de Ene, ben uw God!
12
Ge zult niet zweren bij mijn naam voor wat gelogen is;
ontwijden zul je daarmee de naam van je God, van mij, de Ene!
18
Wreek je niet en koester geen wrok tegen de kinderen van je gemeenschap,-
liefhebben zul je je naaste, zoals jezelf!-
ik, de Ene…
20
Stel, een man beslaapt een vrouw in een bijslaap met zaad
en zij is als slavin bestemd voor een andere man,
en is niet met een lossing ingelost of een vrijbrief is haar niet gegeven:
een bestraffing moet er wezen
   maar ze worden niet ter dood gebracht, hoewel zij niet is vrijgelaten.
21
Doen komen zal hij als zijn verontschuldiging aan de Ene
bij de ingang van de tent van samenkomst: een ram ter verontschuldiging.
23
En ja, ge komt aan in het land en plant allerlei geboomte om van te eten,-
zijn ‘voorhuid’, zijn eerste vrucht, zult ge als voorhuid behandelen:
gedurende drie jaren zullen die vruchten voor u ‘onbesneden’ wezen,- die worden niet gegeten!
24
In het vierde jaar zal al zijn vrucht wezen een heiligdom van lofzeggingen voor de Ene.
25
In het víjfde jaar zult ge zijn vrucht éten,-
die kunt ge dan aan uw opbrengst toevoegen;
ik, de Ene, ben God-over-u!
26
Nooit zult ge iets eten samen met bloed;
doet niet aan slangenkijkerij
   en wolkenwichelarij!
28
Ge zult uzelf geen inkerving ‘voor de ziel’ geven in uw vlees,-
inscripties en tatoeëringen zult ge op u geen plek geven:
ik, de Ene…
29
Ontwijd nooit je dochter door een hoer van haar te maken;
opdat het land niet verhoert en het land vol wordt van hoererij.
32
Voor het aanschijn van grijze haren zul je opstaan
en opluisteren zul je het aanschijn van wie oud is;
ontzag zul je hebben voor wie je God is, ik, de Ene!
33
En stel, er zwerft bij jou een zwerver rond in uw land:
ge zult hem het leven niet zuur maken.
34
Gelijk wie uit u gesproten is zal voor u wezen de zwerver die bij u te gast rondzwerft:
je zult hem liefhebben, als jezelf,-
want zwervers-te-gast zijt ge geweest in het land van Egypte;
ik, de Ene, ben uw God!

Leviticus (20)

2
tot de zonen Israëls zul je zeggen:
een of andere man uit de zonen Israëls of een zwerver die bij Israël te gast is
die van zijn zaad prijsgeeft aan de Moloch, zal de dood sterven;
de gemeenschap van het land,- ze zullen hem ombrengen door steniging.
3
En ik,
ik keer mijn aanschijn tegen die man,-
wegsnijden zal ik hem uit de kring van zijn gemeenschap;
want hij heeft van zijn zaad    aan de Moloch gegeven,
met het gevolg dat hij mijn heiligdommen heeft verontreinigd en zo mijn heilige naam heeft ontwijd.
25
Scheiding zult ge maken tussen het gedierte dat rein is en het besmette,
en tussen het gevogelte dat besmet is en het reine;
verpest uw zielen niet met het gedierte, met het gevogelte en met al wat over de –rode– grond rondkruipt
dat ik voor u heb onderscheiden als besmet.
--
(0 )
(6)
(14)
(19-20)

Reacties

Populaire posts van deze blog

De levens van Claus (Mark Schaevers)

Modern Hindu Personalism

Harder Dan Sneeuw (Stefan Hertmans)