Gita Jayanti 2025
Gita Jayanti 2025
Welke van de 700+ sloka's (1) trokken jouw aandacht, tijdens de GitaJayantiLezing 2025 (01-dec-2025) ?
VERS 1.10: (de bluf van koning Duryodhana:) "Onze kracht is onmetelijk en we worden volledig beschermd door Groot-vader Bhīṣma, terwijl de kracht van de Pāṇḍava’s, die zorgvuldig worden beschermd door Bhīma, beperkt is."
VERS 1.26: Daarop zag Arjuna in de gelederen van beide partijen zijn vaders, grootvaders, leraren, ooms van moederszijde, broers, zonen, kleinzonen, vrienden, schoonvaders en kennissen.
VERS 1.41: Een toename van onwenselijke bevolking veroorzaakt ongetwijfeld een hels bestaan voor zowel de familie als voor zij die de familietraditie vernietigen. De voorouders van zulke verdorven families komen ten val, omdat de rituelen waarbij aan hen voedsel en water wordt geofferd, volledig worden gestaakt.
VERS 1.44: Ach, hoe vreemd is het dat we voorbereidingen treffen om zulke zondige activiteiten te begaan! Gedreven door een verlangen naar koninklijk geluk, zijn we bereid onze eigen familieleden te doden.
Hoofdstuk 2: Samenvatting van de Gita
VERS 2.7: Ik weet niet meer wat mijn plicht is en ben door een vrekkige zwakheid mijn evenwicht kwijt. In deze toestand vraag ik Je me met zekerheid te vertellen wat het beste voor me is. Ik ben nu Je leerling en geef me volkomen aan Je over. Alsjeblieft, onderricht me.
VERS 2.11: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Hoewel je geleerde woorden spreekt, treur je om iets wat het treuren niet waard is. Zij die wijs zijn, treuren noch om de levenden noch om de doden.
VERS 2.13: Zoals de belichaamde ziel in dit lichaam voortdurend overgaat van kinder-jaren naar jeugd en van jeugd naar ouderdom, zo gaat ze op het moment van de dood over naar een ander lichaam. Een wijs persoon raakt door zo’n verandering niet verward.
VERS 2.14: O zoon van Kuntī, het afwisselend komen en gaan van geluk en verdriet is als het komen en gaan van zomer en winter. Ze zijn het gevolg van zintuiglijke waarneming, o afstammeling van Bharata, en men moet ze onbewogen leren verdragen.
VERS 2.41: Zij die zich op dit pad bevinden zijn vastberaden en richten zich op īīn doel. Maar de intelligentie van hen die aarzelen, O geliefd kind van de Kuru’s, is wijdvertakt.
VERS 2.42-43: Mensen met weinig kennis zijn zeer gehecht aan de bloemrijke taal van de Veda’s, die verschillende soorten resultaatgerichte activiteiten aanraden om bevorderd te worden naar de hemelse planeten voor een aanzienlijke geboorte, macht enzovoort. Omdat ze naar zinsbevrediging en een weelderig leven verlangen, beweren ze dat er daarbuiten niets anders bestaat.
VERS 2.44: Zij die te gehecht zijn aan zinsbevrediging en materiële rijkdommen en die verward raken door zulke dingen, zullen in hun geest niet de vastberaden overtuiging ontwikkelen om de Allerhoogste Heer toegewijd te dienen.
VERS 2.47: Je hebt het recht om je voorgeschreven plicht te verrichten, maar je hebt geen recht op de vruchten ervan. Zie jezelf nooit als de oorzaak van de resultaten van je activiteiten en wees nooit gehecht aan het niet vervullen van je plicht.
VERS 2.48: O Arjuna, wees onwankelbaar in het vervullen van je plicht en geef alle gehechtheid aan succes en falen op. Zulke gelijkmoedigheid wordt yoga genoemd.
VERS 2.49: O Dhanañjaya, hou alle weerzinwekkende activiteiten op grote afstand door devotionele dienst en geef je in dat bewustzijn volledig over aan de Heer. Zij die naar de vruchten van hun activiteiten verlangen zijn gierigaards.
VERS 2.50: Wie devotionele dienst verricht, bevrijdt zichzelf nog in dit leven van reacties op zowel goede als slechte daden. Beoefen daarom yoga, de kunst van alle handelen.
VERS 2.52: Wanneer je intelligentie uit het dichte woud van verwarring tevoorschijn is gekomen, zul je onverschillig staan tegenover alles wat gehoord is en alles wat zal worden gehoord.
VERS 2.53: Wanneer je geest niet langer verstoord is door de bloemrijke taal van de Veda’s en onbeweeglijk blijft in de concentratie van zelfrealisatie, dan zul je het goddelijk bewustzijn hebben bereikt.
VERS 2.59: Hoewel de belichaamde ziel van zinnelijk genot weerhouden kan worden, blijft de smaak voor zinsobjecten bestaan. Maar wanneer ze zulke bezigheden opgeeft omdat ze een hogere smaak ervaart, is ze onwankelbaar in haar bewustzijn.
VERS 2.66: Wie niet verbonden is met de Allerhoogste [door Kṛṣṇa-bewustzijn], kan geen transcendentale intelligentie en geen onbewogen geest hebben, zonder welke vrede onmogelijk is. En hoe kan er geluk bestaan zonder vrede?
VERS 2.71: Wie alle verlangens naar zinsbevrediging heeft opgegeven, wie een leven vrij van verlangens leidt, wie alle bezitsdrang heeft opgegeven en vrij is van vals ego — alleen hij kan werkelijke vrede vinden.
VERS 3.4: Men kan zich niet van karma bevrijden door enkel al zijn activiteiten op te geven, noch bereikt men volmaaktheid door onthechting alleen.
VERS 3.5: Iedereen wordt machteloos gedwongen te handelen volgens de eigenschappen die hij gekregen heeft van de hoedanigheden van de materiële natuur; daarom kan niemand zelfs maar voor een moment ophouden iets te doen.
VERS 3.6: Wie de actieve zintuigen beteugelt, maar in zijn geest bezig is met zins-objecten, misleidt beslist zichzelf en wordt een hypocriet genoemd.
VERS 3.7: Maar een oprecht persoon die de actieve zintuigen met de geest probeert te beheersen en zonder gehechtheid karma-yoga [in Kṛṣṇa-bewustzijn] begint te beoefenen, is verreweg superieur.
VERS 3.8: Verricht je voorgeschreven plicht, want dat is beter dan geen activiteiten te verrichten. Zonder activiteiten kan men niet eens zijn materiële lichaam onderhouden.
VERS 3.30: O Arjuna, wijd al je activiteiten daarom aan Mij, met volledige kennis van Mij, zonder verlangens naar winst, zonder aanspraak te maken op bezit en wees vrij van lusteloosheid en vecht.
VERS 3.33: Zelfs de wijze handelt volgens zijn eigen natuur, want iedereen volgt de natuur die hij van de drie hoedanigheden gekregen heeft — wat baat onderdrukking?
VERS 3.35: Het is veel beter om je eigen plicht te vervullen, hoe gebrekkig ook, dan de plicht van een ander foutloos te doen. Wanneer je tijdens het vervullen van je eigen plicht ten onder gaat, is dat beter dan de plicht van iemand anders te vervullen, want het pad van een ander volgen is gevaarlijk.
VERS 3.37: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Het is niets anders dan lust, Arjuna, die ontstaat door contact met de materiële hoedanigheid hartstocht, die later overgaat in woede en die de allesverslindende, zondige vijand van deze wereld is.
VERS 3.38: Zoals vuur verhuld wordt door rook, een spiegel bedekt wordt door stof of zoals een embryo omhuld wordt door de moederschoot, zo wordt het levend wezen verhuld door verschillende gradaties van deze lust.
VERS 3.39: Zo raakt het zuivere bewustzijn van het wijze levend wezen verhuld door zijn eeuwige vijand in de vorm van lust, die onverzadigbaar is en brandt als vuur.
Hoofdstuk 4: Transcendentale kennis
VERS 4.19: Wanneer al iemands inspanningen vrij zijn van verlangens naar zinsbevrediging, is het duidelijk dat hij volledige kennis bezit. De wijzen beschouwen hem als iemand van wie het karma voor zijn activiteiten is opgebrand door het vuur van volmaakte kennis.
VERS 4.20: Omdat hij alle gehechtheid aan de resultaten van zijn activiteiten opgeeft en altijd tevreden en onafhankelijk is, verricht hij geen resultaatgerichte activiteiten, ook al heeft hij allerlei bezigheden.
VERS 4.21: Iemand met dit inzicht handelt met volledige beheersing van zijn geest en intelligentie, geeft het idee op dat zijn bezittingen zijn eigendom zijn en werkt alleen voor het strikt noodzakelijke om in leven te blijven. Door op die manier bezig te zijn, wordt hij niet beïnvloed door karmische reacties op zonden.
VERS 4.22: Wie tevreden is met wat hij vanzelf ontvangt, wie ontstegen is aan dualiteit, wie vrij is van afgunst en zowel tijdens succes als falen gelijkmoedig blijft, raakt nooit verstrikt, ook al verricht hij allerlei activiteiten.
VERS 4.24: Wie volledig opgaat in Kṛṣṇa-bewustzijn, zal zeker het spirituele koninkrijk bereiken, omdat hij zich volledig inzet voor spirituele activiteiten, waarvan de vervulling absoluut is en waarvan dat wat geofferd wordt van dezelfde spirituele aard is.
VERS 4.27: Anderen, die zelfrealisatie willen bereiken door het beheersen van de geest en de zintuigen, offeren de functies van alle zintuigen en die van de levensadem als offeringen in het vuur van de beheerste geest.
VERS 4.29: Weer anderen, die zich aangetrokken voelen tot de methode waarmee de adem kan worden beheerst om zo in een toestand van diepe meditatie te blijven, offeren de uitgaande beweging van de lucht in de binnengaande en de ingeademde lucht in de uitgeademde. Wanneer ze op die manier de ademhaling volledig stoppen, blijven ze uiteindelijk in een toestand van diepe meditatie. Anderen, die zich beperken in hun eten, offeren de uitgeademde lucht in die lucht zelf als een offergave.
VERS 4.41: Wie devotionele dienst verricht en zich daarbij van de vruchten van zijn activiteiten onthecht en van wie de twijfels door transcendentale kennis vernietigd zijn, is werkelijk verankerd in het zelf. Op deze manier raakt hij niet meer gebonden door het karma voor zijn activiteiten, o overwinnaar van rijkdom.
VERS 4.42: Daarom moeten de twijfels die door onwetendheid in je hart verschenen zijn, worden weggekapt met het zwaard der kennis. O Bhārata, wapen jezelf met yoga en sta op en strijd.
Hoofdstuk 5: Karma Yoga: Activiteit in Krsna-bewustzijn
VERS 5.3: Wie de vruchten van zijn activiteiten verlangt noch verafschuwt, staat bekend als iemand die altijd onthecht is. Zo iemand die vrij is van dualiteiten, overwint gemakkelijk de gebondenheid aan materie en raakt volkomen bevrijd, o sterk-gearmde Arjuna.
VERS 5.6: Alleen maar afstand doen van activiteit, zonder devotionele dienst te verrichten aan de Heer, zal niemand gelukkig maken. Maar een bedachtzaam persoon, die devotionele dienst verricht, kan onmiddellijk de Allerhoogste bereiken.
VERS 5.20: Wie zich niet verheugt wanneer hem iets plezierigs overkomt of klaagt wanneer hij iets onplezierigs krijgt, wie over een onwankelbare intelligentie beschikt, niet verward is en de wetenschap van God kent, bevindt zich al op het transcendentale vlak.
VERS 5.22: Al het plezier dat voortkomt uit het contact van de materiële zintuigen met de zinsobjecten is een bron van ellende en een intelligent persoon houdt zich er niet mee bezig. O zoon van Kuntī, zulk genot heeft een begin en een einde en daarom beleeft de wijze er geen plezier aan.
VERS 5.23: Wanneer iemand, voordat hij zijn huidige lichaam opgeeft, in staat is de drangen van de materiële zintuigen te weerstaan en de sterke invloed van verlangen en woede weet te beheersen, dan bevindt hij zich in de juiste positie en is hij gelukkig in deze wereld.
VERS 5.27-28: Door zich voor externe zins-objecten af te sluiten, zijn ogen en blik op het punt tussen de twee wenkbrauwen gericht te houden en de in-en uitademing stil te houden in zijn neusgaten en zo zijn geest, zintuigen en intelligentie te beheersen, raakt de transcendentalist die naar bevrijding streeft, verlost van verlangen, angst en woede. Wie altijd in deze toestand verkeert, is zeker bevrijd.
VERS 6.2: O zoon van Pāṇḍu, weet dat wat onthechting genoemd wordt, hetzelfde isals yoga of het verbinden van jezelf met de Allerhoogste, want niemand kan een yogī worden zonder het verlangen naar zinsbevrediging op te geven.
VERS 6.4: Wie zich, na alle materiële verlangens te hebben opgegeven, niet bezighoudt met zinsbevrediging en evenmin met resultaatgerichte activiteiten, wordt gezien als iemand die gevorderd is in yoga.
VERS 6.8: Men wordt als werkelijk zelf-gerealiseerd gezien en wordt een yogī [of mysticus] genoemd, wanneer men volkomen tevreden is door de kennis en het inzicht dat men verworven heeft. Zo iemand bevindt zich op het transcendentale niveau en is zelf-beheerst. Hij ziet alles — of het nu een kluit aarde, een brok steen of een klomp goud is — als hetzelfde.
VERS 6.10: De transcendentalist moet zijn lichaam, geest en zelf altijd gebruiken in relatie met de Allerhoogste. Hij moet alleen en op een afgezonderde plaats leven en voortdurend zorgvuldig zijn geest beheersen. Hij moet vrij zijn van verlangens en van het idee iets te bezitten.
VERS 6.13-14: Men moet zijn romp, nek en hoofd in een rechte lijn gestrekt houden en dan onbeweeglijk naar de punt van de neus staren. Op die manier moet men met een onverstoorde, bedwongen geest, zonder angst en volkomen vrij van seksualiteit op Mijn gedaante in het hart mediteren en Mij het hoogste doel van het leven maken.
VERS 6.38: O sterk-gearmde Kṛṣṇa, zullen zowel spiritueel als materieel succes niet verloren gaan voor zo iemand die is afgeweken van het transcendentale pad, en gaat hij zo niet verloren als een verwaaide wolk, zonder ergens een vaste plaats te hebben?
VERS 6.44: Op grond van het goddelijk bewustzijn van zijn vorige leven raakt hij vanzelf aangetrokken tot de principes van yoga, zelfs zonder ernaar op zoek te zijn. Zo’n leergierige transcendentalist staat altijd boven de ritualistische principes van de geschriften.
Hoofdstuk 7: Kennis van de Absolute
VERS 7.7: O overwinnaar van rijkdom, er is geen waarheid die boven Mij uitgaat. Alles berust op Mij, als parels, aan een draad geregen.
VERS 7.20: Zij die door materiële verlangens van hun verstand beroofd zijn, geven zich over aan de halfgoden en volgen de specifieke regels en bepalingen van verering die overeenkomen met hun eigen aard.
VERS 7.27: O afstammeling van Bharata, o bedwinger van de vijand, alle levende wezens worden in verblinding geboren, verward door de dualiteiten die voortkomen uit verlangen en haat.
Hoofdstuk 8: Het bereiken van de Allerhoogste
VERS 8.10: Wie op het moment van de dood zijn levensadem tussen de wenkbrauwen concentreert en door de kracht van yoga in volledige devotie aan de Allerhoogste Heer denkt zonder dat zijn geest afdwaalt, zal de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zeker bereiken.
VERS 8.11: Personen die geleerd zijn in de Veda’s, die oṁkāra chanten en die grote wijzen in de onthechte levensorde zijn, treden binnen in het Brahman. Wie zulke volmaaktheid verlangt, leeft celibatair. Ik zal je nu in het kort deze methode uitleggen waardoor men verlossing kan bereiken.
VERS 8.12: Verankerd zijn in yoga betekent dat je je van alle zintuiglijke bezigheden onthecht. Door alle poorten van de zintuigen te sluiten, de geest op het hart te concentreren en de levensadem naar de kruin van het hoofd te brengen, raakt men verankerd in yoga.
Hoofdstuk 9: De meest vertrouwelijke kennis
VERS 9.2: Deze kennis is de koning van alle onderricht, het geheimste van alle geheimen. Ze is de zuiverste kennis en omdat ze door bewustwording rechtstreeks inzicht geeft in het zelf, is ze de vervolmaking van religie. Ze is onvergankelijk en wordt met plezier beoefend.
VERS 9.5: En toch bevindt alles wat geschapen is zich niet in Mij. Aanschouw Mijn mystieke volheid! Hoewel Ik de instandhouder ben van alle levende wezens en hoewel Ik overal aanwezig ben, maak Ik geen deel uit van deze kosmische manifestatie, omdat Mijn eigen Zelf de bron is van de schepping.
VERS 9.6: Probeer te begrijpen dat, zoals de machtige wind, die overal waait, zich altijd in het luchtruim bevindt, alle geschapen wezens zich op dezelfde manier in Mij bevinden.
VERS 9.11: Dwazen bespotten Me wanneer Ik neerdaal in een menselijke gedaante. Ze kennen Mijn transcendentale aard niet als de Allerhoogste Heer van al wat bestaat.
VERS 9.12: Zij die op zo’n manier verward zijn, raken aangetrokken tot demonische en atheïstische opvattingen. In die verwarde toestand is hun hoop op bevrijding ijdel, zijn hun resultaatgerichte activiteiten gedoemd te mislukken en is de kennis die ze verwerven waardeloos.
VERS 9.16: Maar Ik ben het ritueel en Ik ben het offer, evenals de offergave aan de voorouders, het geneeskrachtige kruid en de transcendentale mantra. Ik ben de boter, het vuur en de offergave.
VERS 9.17: Ik ben de vader van dit universum, de moeder, de instandhouder en de grootvader. Ik ben het object van kennis, de zuiveraar en de lettergreep oṁ. Ook ben Ik de Ṛg-, de Sāma-en de Yajur-veda.
VERS 9.19: O Arjuna, Ik geef warmte en Ik houd de regen tegen en laat die neerstromen. Ik ben onsterfelijkheid en ook de dood. Alles wat spiritueel en materieel is, bevindt zich in Mij.
VERS 9.23: Zij die toegewijden van andere goden zijn en hen vol geloof vereren, vereren eigenlijk alleen Mij, o zoon van Kuntī, maar doen dat op een verkeerde manier.
VERS 9.27: Wat je ook doet, wat je ook eet, wat je ook offert of weggeeft en wat voor ascese je ook verricht, doe dat, o zoon van Kuntī, als een offer aan Mij.
VERS 9.28: Op die manier zul je bevrijd worden van gebondenheid aan activiteit en de gunstige en ongunstige gevolgen daarvan. Wanneer je geest volgens dit principe van onthechting op Mij geconcentreerd is, zul je bevrijd worden en tot Me komen.
VERS 9.30: Wie devotionele dienst verricht, moet, ook al begaat hij de verfoeilijkste daad, als heilig worden beschouwd, omdat hij vastberaden het juiste doel nastreeft.
VERS 9.31: Hij zal spoedig deugdzaam worden en duurzame vrede bereiken. O zoon van Kuntī, maak het alom bekend dat Mijn toegewijde nooit zal vergaan.
Hoofdstuk 10: De volheid van de Absolute
VERS 10.6: De zeven grote wijzen en de vier andere grote wijzen voor hen, evenals de Manu’s [de voorouders van de mensheid], komen uit Mij voort door geboorte uit Mijn geest, en alle levende wezens, die de verschillende planeten bevolken, stammen van hen af.
VERS 10.10: Aan hen die Mij voortdurend met liefde en devotie dienen, geef Ik het verstand waarmee ze tot Mij kunnen komen.
VERS 10.11: Om hun bijzondere genade te tonen, verdrijf Ik, die aanwezig ben in hun hart, met de stralende lamp van kennis de duisternis die voortkomt uit onwetendheid.
VERS 10.15: Sterker nog, alleen Jij kent Jezelf door Je eigen interne vermogen, o Allerhoogste Persoon, oorsprong van alles, Heer van alle wezens, God der goden, Heer van het universum!
VERS 10.22: Van de Veda’s ben Ik de Sāma-veda; onder de halfgoden ben Ik Indra, de hemelkoning; van de zintuigen ben Ik de geest, en in de levende wezens ben Ik de levenskracht [het bewustzijn].
VERS 10.23: Onder alle Rudra’s ben ik Heer Śiva; onder de Yakṣa’s en Rākṣasa’s ben Ik de heer van de rijkdom [Kuvera]; onder de Vasu’s ben Ik vuur [Agni] en van de bergen ben Ik Meru.
VERS 10.25: Onder de grote wijzen ben Ik Bhṛgu; van alle geluidsvibraties ben Ik het transcendentale oṁ; van alle offers ben Ik het chanten van de heilige namen [japa], en van onverplaatsbare dingen ben Ik het Himālaya-gebergte.
VERS 10.30: Onder de Daitya’s [demonen] ben Ik de toegewijde Prahlāda; van alle overheersers ben Ik de tijd; van alle dieren ben Ik de leeuw en onder de vogels ben Ik Garuḍa.
VERS 10.31: Van alles wat zuivert ben Ik de wind; onder degenen die wapens hanteren ben Ik Rāma; van de vissen ben Ik de haai en van de rivieren ben Ik de Ganges.
VERS 10.36: Ik ben ook het gokken van valsspelers en van al wat schittert ben Ik de schittering. Ik ben overwinning, Ik ben avontuur en Ik ben de kracht van de sterken.
VERS 10.38: Van alle middelen om wetteloosheid tegen te gaan ben Ik de straf, en onder degenen die overwinning nastreven, ben Ik moraliteit. Van geheime dingen ben Ik de stilte en Ik ben de wijsheid van de wijzen.
Hoofdstuk 11: De kosmische gedaante
VERS 11.19: Je hebt begin, midden noch einde. Je glorie is onbegrensd. Je hebt talloze armen en de zon en maan zijn Je ogen. Ik zie laaiend vuur uit Je mond komen en met Je eigen uitstraling verzeng Je dit hele universum.
VERS 11.32: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Ik ben de tijd, de grote vernietiger van alle werelden en Ik ben hier gekomen om alle mensen te vernietigen. Met uitzondering van jullie [de Pāṇḍava’s], zullen alle strijders hier aan beide zijden worden gedood.
VERS 11.48: O beste van de Kuru-strijders, vóór jou heeft niemand ooit deze kosmische gedaante van Mij gezien, want in de materiële wereld kan Ik niet in deze gedaante worden waargenomen door de Veda’s te bestuderen, door offers te brengen, door vrijgevigheid, door vrome activiteiten of door zware ascese te beoefenen.
Hoofdstuk 12: Devotionele dienst
VERS 12.12: Wanneer je dat niet in praktijk kunt brengen, houd je dan bezig met het cultiveren van kennis. Maar beter dan kennis is meditatie en beter dan meditatie is onthechting van de vruchten van je activiteiten, want door zulke onthechting kun je tot gemoedsrust komen.
VERS 12.16: Die toegewijde van Mij die niet afhankelijk is van de geijkte gang van zaken, die zuiver en bekwaam is, die geen zorgen heeft, die vrij is van alle pijn en geen resultaten meer nastreeft, is Mij zeer dierbaar.
Hoofdstuk 13: Natuur, genieter en bewustzijn
VERS 13.17: Hoewel de Superziel verdeeld lijkt te zijn over alle levende wezens, is Hij nooit verdeeld. Hij blijft één en dezelfde. Hoewel Hij de instandhouder van alle levende wezens is, verslindt Hij ze en doet ze ook allemaal ontstaan.
VERS 13.20: Weet dat de materiële natuur en de levende wezens geen begin hebben. Hun transformaties en de hoedanigheden van de materie zijn voortbrengselen van de materiële natuur.
VERS 13.24: Degene die deze filosofie over de materiële natuur, het levend wezen en de wisselwerkingen van de hoedanigheden van de materiële natuur begrijpt, zal zeker worden bevrijd. Ongeacht zijn huidige situatie zal hij hier niet opnieuw worden geboren.
VERS 13.25: Sommigen zien de Superziel in hun hart door middel van meditatie, anderen door het cultiveren van kennis en weer anderen door te handelen zonder zelfzuchtige verlangens.
VERS 13.27: O beste onder de Bhārata’s, alles wat om je heen bestaat, zowel het beweeglijke als het onbeweeglijke, is niet meer dan een combinatie van het veld van activiteiten en de kenner van het veld.
VERS 13.28: Wie ziet dat de Superziel de individuele ziel in ieder lichaam vergezelt en begrijpt dat zowel de ziel als de Superziel nooit vernietigd wordt in het vernietigbare lichaam, ziet de dingen zoals ze zijn.
VERS 13.29: Wie ziet dat de Superziel overal, in ieder levend wezen, aanwezig is, zal zichzelf niet verlagen door zijn geest. Op die manier nadert hij de transcendentale bestemming.
VERS 13.30: Wie ziet dat alle activiteiten verricht worden door het lichaam, dat geschapen is door de materiële natuur, en ziet dat de ziel zelf niets doet, ziet de dingen zoals ze zijn.
VERS 13.33: Omdat de ether zo subtiel van aard is, mengt hij zich nergens mee, hoewel hij overal aanwezig is. Op dezelfde manier mengt een ziel die alles vanuit het oogpunt van Brahman bekijkt, zich niet met het lichaam, hoewel ze in dat lichaam aanwezig is.
VERS 13.34: O afstammeling van Bharata, zoals īīn zon dit hele universum verlicht, zo verlicht het ene levend wezen het hele lichaam met bewustzijn.
Hoofdstuk 14: De drie hoedanigheden van de materiële natuur
VERS 14.3: De totale materiële substantie, die Brahman genoemd wordt, is de oorsprong van alle geboorte, o afstammeling van Bharata, en het is dat Brahman dat Ik bevrucht en dat de geboorten van alle levende wezens mogelijk maakt.
VERS 14.22-25: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: O zoon van Pāṇḍu, wie geen hekel heeft aan verlichting, gehechtheid en illusie wanneer deze zich voordoen, maar er evenmin naar verlangt wanneer ze verdwijnen; wie onbewogen en onverstoorbaar is tijdens al deze wisselwerkingen van de materiële hoedanigheden en neutraal en transcendentaal blijft, omdat hij weet dat alleen de hoedanigheden werkzaam zijn; wie verankerd is in het zelf en geluk en ellende als hetzelfde beschouwt; wie dezelfde waarde hecht aan een kluit aarde, een steen en een brok goud; wie neutraal is ten opzichte van alles wat wenselijk en niet wenselijk is; wie standvastig is en gelijkmoedig blijft tijdens eer en schande of wanneer hij geprezen wordt of bespot; wie vriend en vijand op dezelfde manier behandelt en zich van alle materiële activiteiten onthecht heeft — van zo’n persoon wordt gezegd dat hij aan de drie hoedanigheden van de materiële natuur is ontstegen.
Hoofdstuk 15: De Allerhoogste Persoon
VERS 15.14: Ik ben het vuur van de spijsvertering in de lichamen van alle levende wezens en Ik verenig Me tijdens het in-en uitademen met de levensadem om de vier soorten voedsel te verteren.
VERS 15.18: Omdat Ik transcendentaal ben, ontstegen aan zowel de veranderlijken als de onveranderlijken, en omdat Ik de grootste ben, word Ik in de wereld, evenals in de Veda’s, geprezen als die Allerhoogste Persoon.
Hoofdstuk 16: De goddelijke en de demonische eigenschappen
VERS 16.9: Overtuigd van zulke opvattingen wijden de demonen, die zichzelf hebben verloren en geen intelligentie bezitten, zich aan rampzalige, gruwelijke werken die bedoeld zijn om de wereld te vernietigen.
VERS 16.10: Door hun toevlucht te nemen tot onverzadigbare lust en vervuld te zijn van verwaandheid, trots en hoogmoed, houden de demonen, die op die manier in illusie zijn, zich altijd bezig met onzuivere activiteiten, omdat ze aangetrokken zijn tot het tijdelijke.
VERS 16.20: Omdat ze herhaaldelijk in demonische levensvormen worden geboren, o zoon van Kuntī, kunnen zulke personen Me nooit benaderen. Geleidelijk aan dalen ze af tot het meest verachtelijke bestaan.
VERS 16.21: Er zijn drie poorten die tot deze hel leiden: lust, woede en hebzucht. Ieder verstandig mens moet deze drie opgeven, omdat ze tot de degradatie van de ziel leiden.
Hoofdstuk 17: De vormen van geloof
VERS 17.25: Zonder te verlangen naar de vruchten, moet men verschillende soorten offers brengen, ascese beoefenen en vrijgevig schenkingen doen met het woord ‘tat’. Het doel van zulke transcendentale activiteiten is bevrijd te raken van materiële verstrikking.
VERS 17.26-27: De Absolute Waarheid is het doel van devotionele offers en wordt aangeduid met het woord ‘sat’. Degene die zulke offers brengt wordt ook ‘sat’ genoemd, evenals alle offers, ascese en vrijgevige schenkingen die in overeenstemming met hun absolute aard worden gedaan om de Allerhoogste Persoon voldoening te schenken, o zoon van Pṛthā.
Hoofdstuk 18: Conclusie: De volmaaktheid van onthechting
VERS 18.7: Voorgeschreven plichten moeten nooit worden opgegeven. Wanneer iemand deze plichten uit illusie opgeeft, wordt zulke onthechting tot de hoedanigheid onwetendheid gerekend.
VERS 18.8: Wanneer iemand zijn voorgeschreven plichten opgeeft omdat ze lastig zijn of uit angst voor lichamelijk ongemak, dan wordt gezegd dat hij zich heeft onthecht onder invloed van de hoedanigheid hartstocht. Deze vorm van handelen leidt nooit tot de verhevenheid die voortkomt uit onthechting.
VERS 18.9: O Arjuna, wanneer men enkel uit plichtsbesef zijn voorgeschreven plicht vervult en zijn materiële banden en alle gehechtheid aan de vruchten van zijn activiteiten opgeeft, dan wordt dat onthechting in de hoedanigheid goedheid genoemd.
VERS 18.10: Een intelligent en onthecht persoon in de hoedanigheid goedheid die geen hekel heeft aan onaangename activiteiten, maar die evenmin gehecht is aan aangename activiteiten, heeft geen twijfels over activiteit.
VERS 18.11: Het is een feit dat belichaamde wezens onmogelijk alle activiteiten kunnen opgeven. Maar hij die zich van de vruchten van zijn activiteiten onthecht, wordt als werkelijk onthecht beschouwd.
VERS 18.12: Wie niet onthecht is, zal na zijn dood worden opgewacht door de drie soorten resultaten van zijn activiteiten — gewenste, ongewenste en gemengde. Maar zij die zich in de onthechte levensorde bevinden, ontkomen aan zulke resultaten die genot en leed veroorzaken.
VERS 18.17: Wie niet gedreven wordt door vals ego en een intelligentie heeft die niet verward is, is niet degene die doodt, ook al doodt hij mensen in deze wereld. En evenmin raakt hij gebonden door zijn daden.
VERS 18.25: En die activiteit die verricht wordt in illusie, zonder acht te slaan op de voorschriften in de geschriften en zonder dat men zich erom bekommert dat men in de toekomst gebonden zal raken of dat anderen pijn wordt aangedaan of ellende overkomt, wordt activiteit in de hoedanigheid onwetendheid genoemd.
VERS 18.46: Wanneer men de alomtegenwoordige Heer, de oorsprong van alle wezens, aanbidt, kan men door het verrichten van zijn eigen voorgeschreven activiteiten volmaakt worden.
VERS 18.47: Het is beter om je eigen plicht te doen, ook al vervul je die onvolmaakt, dan om de plicht van iemand anders op je te nemen en die volmaakt te vervullen. Plichten die zijn voorgeschreven op grond van iemands aard, leiden nooit tot karmische reacties op zonden.
VERS 18.48: Iedere inspanning gaat gepaard met fouten, zoals vuur gepaard gaat met rook. Men moet daarom zijn aangeboren activiteit niet opgeven, o zoon van Kuntī, zelfs al is zulke activiteit vol onvolkomenheden.
VERS 18.51-53: Hij die door zijn intelligentie gezuiverd is en zijn geest met vastberadenheid beheerst; die zich onthecht van zins-objecten en bevrijd is van aantrekking en afkeer; die in afzondering leeft, weinig eet en zijn lichaam, geest en taalgebruik bedwingt; die voortdurend in diepe meditatie is en onthecht; die vrij is van vals ego, krachtsvertoon, valse trots, lust, woede en het vergaren van materiële dingen; die vrij is van een vals besef van eigendom en vreedzaam is — zo iemand wordt zeker verheven tot het niveau van zelfrealisatie.
VERS 18.59: Wanneer je niet volgens Mijn aanwijzingen handelt en besluit niet te vechten, dan maak je een verkeerde beslissing. Door je eigen aard zul je hoe dan ook gedwongen worden oorlog te voeren.
VERS 18.60: Onder invloed van illusie weiger je nu volgens Mijn aanwijzingen te handelen. Maar gedwongen door de activiteiten die voortkomen uit je aard, zul je wel volgens die aard moeten handelen, o zoon van Kuntī.
VERS 18.61: De Allerhoogste Heer bevindt Zich in ieders hart, o Arjuna, en bestuurt de omzwervingen van alle levende wezens, die zich als het ware op een machine bevinden die gemaakt is van de materiële energie.
VERS 18.62: O afstammeling van Bharata, geef je volledig aan Hem over. Door Zijn genade zul je transcendentale vrede vinden en het allerhoogste, eeuwige koninkrijk bereiken.
VERS 18.63: Zo heb Ik je dan kennis gegeven die nog vertrouwelijker is. Overweeg dit alles grondig en doe dan wat je wilt.

Reacties
Een reactie posten