Jozef en zijn broers (Thomas Mann)

 Jozef en zijn broers (Thomas Mann)



Over
Overzicht
Lexicon !
.
Bijbelse Geschiedenis

Enkele fragmenten: 

Inleiding van de auteur

Moest ik bepalen wat ik persoonlijk onder religiositeit versta, dan zou ik zeggen: het is oplettendheid en gehoorzaamheid. 
  • Het is oplettendheid met het oog op innerlijke veranderingen van de wereld, met het oog op veranderingen in het beeld van de waarheid en het juiste, en 
  • het is een gehoorzaamheid die niet verzuimt leven en werkelijkheid aan te passen aan deze constante veranderingen en op die manier recht te doen aan de geest. 
In zonde leven betekent tegen de geest in leven, uit onoplettendheid en ongehoorzaam vasthouden aan het verouderde, achterhaalde, en daarin blijven leven. En over de gerechtvaardigde angst voor deze zonde en dwaasheid gaat het in dit boek, en wel telkens als het gaat over ‘godszorg’… 
De ‘godszorg is de bezorgdheid dat wat ooit het juiste was, 
  • het niet meer is, en 
  • het niet eeuwig voor het juiste te houden en 
  • er op anachronistische wijze naar te leven… 
Het is het intelligente en gespannen luisteren naar wat de wereldgeest wil, naar de nieuwe waarheid en noodzakelijkheid. 
En dit alles levert een bijzonder religieus begrip ‘domheid’ op, de godsdomheid, die deze bekommernis niet kent of er even lomp mee omgaat als…
… Het eigenlijke, oorspronkelijke offer was het mensenoffer. Wanneer is het moment gekomen dat het veranderde in een gruwel en in domheid? Het boek Genesis legt dit moment vast, namelijk in het beeld van het verboden Isaakoffer, waarbij de mens wordt vervangen door een dier. Hier maakt een mens die is voortgeschreden in zijn godsbeeld zich los van het verouderde gebruik, van wat God samen met ons achter zich wil laten omdat hij feitelijk al verder is. 
Vroomheid is een soort verstand, het is godsverstand.
Moet ik nog zeggen dat we 
  • de beproevingen die we tegenwoordig moeten doorstaan, 
  • de catastrofe waarin we leven, 
te wijten hebben aan het feit dat we dit godsverstand missen in een mate die allang verwijtbaar was? Europa en de wereld als geheel zaten 
  • vol verouderde denkbeelden en gevoelens, 
  • vol overduidelijke en al verwerpelijke achterlijkheden en anachronismen waar de wereldwil allang en openlijk overheen was en die wij, ongehoorzaam aan die wereldwil als we waren, botweg lieten bestaan. 
Dat de geest altijd verder is dan de werkelijkheid, dat de materie hem maar moeilijk volgt – dat is begrijpelijk. Maar een zo ziekelijke, zo onmiskenbaar gevaarlijke spanning in het politieke, sociale en economische leven van de volkeren, een spanning tussen waarheid en werkelijkheid, tussen wat de geest allang bereikt en voltrokken heeft en wat zich nog altijd werkelijkheid durfde te noemen, zo’n spanning had misschien nog niet eerder bestaan. En in de dwaze ongehoorzaamheid jegens de geest, of religieus uitgesproken, jegens Gods wil moeten we ongetwijfeld de eigenlijke oorzaak zoeken van de onweersachtige ontlading die ons bedwelmt
Het woord “vrede” heeft altijd een religieuze klank.

DEEL EEN - DE VERHALEN VAN JAÄKOB

P.73
Jaäkob onderhield geloofsbetrekkingen met de mensen van Sjekem: want ofschoon de godheid die men daar aanbad, een verschijningsvorm was 
  • van de Syrische schaapherder, 
  • van de mooie Adonis, 
  • van Tammuz, de jongeling die in de bloei van zijn leven door een ever verminkt werd en die ze in het Zuidland ‘Usiri’ of ‘Osiris’, het offer, noemden, 
had die goddelijke persoon toch al ten tijde 
  • van Abraham en 
  • van de priesterkoning van Sjekem, Melchizedek, 
in het denken een bijzondere vorm aangenomen die hem de naam El eljon, Baäl-berit, had bezorgd, de naam 
  • van Allerhoogste dus, 
  • van Heer van het verbond, schepper en bezitter van hemel en aarde. 
Zo’n opvatting leek Jaäkob gepast en weldadig, en hij neigde ertoe 
  • in Tammuz, de verscheurde zoon van Sjekem, de ware en hoogste god, de god van Abraham te zien, en 
  • in de inwoners van Sichem bondsbroeders in het geloof, 
temeer omdat naar betrouwbare overlevering van geslacht op geslacht de wandelaar uit Ur zelf – in de loop van een gesprek, namelijk in een geleerde discussie met de dorpsburgemeester van Sodom – de god die hij kende, ‘El eljon’ had genoemd en hem daarom aan de Baäl en Adon van Melchizedek had gelijkgesteld. 
Jaäkob zelf, Abrams vermeende kleinzoon, had jaren geleden na zijn terugkeer uit Mesopotamië, toen hij voor Sjekem zijn kamp had opgeslagen, voor deze god een altaar opgericht. Ook had hij daar een put gemetseld en met harde zilveren munt het recht verworven er zijn schapen te weiden.
.
P.139
De verbroedering ging niet diep, ze werd ten dele teruggeschroefd, en dat ging zelfs zover dat al na korte tijd de Hebreeërs het gebruik van de beschikbare waterplaatsen werd ontzegd, waaraan overigens ook in het verdrag geen woorden waren gewijd. Dit om hem een beetje te doen inbinden - en vandaar dus de grote Jaäkobsput, als teken van het feit dat al voor de ernstige troebelen de verhouding tussen de stam Israël en de mensen van Sjekem er een was als er tussen koloniserende Chabiriërstammen en de oorspronkelijke rechtmatige bewoners van een land placht te groeien, maar niet zoals deze volgens de uitkomsten van de zitting aan de voet van de stadsmuren had moeten zijn.
.
P.153
Geschiedenis is wat gebeurd is en wat voortdurend gebeurt. Ze kent gelaagdheden. Er is een laag die zich onder het oppervlak bevindt waarop we ons bewegen. Hoe dieper de wortels van ons bestaan naar onderen reiken in het onpeulbaar gelaagde van wat buiten en onder de lichamelijke grenzen van ons ik ligt, maar het toch bepaalt en voedt, zodat we er in uren waar het er minder op aankomt in de eerste persoon over kunnen spreken, als betrof het ons zelf - hoe dieper die wortels gaan, hoe zinvoller en ernstiger ons leven is en hoe waardiger de ziel van ons vlees.
.
P.183
Rachel was mooi en aantrekkelijk. Ze was dat op zowel bijdehante als zachte wijze vanuit de ziel, je kon zien dat intelligentie en wilskracht, in het vrouwelijke verkerende slimheid en dapperheid achter deze lieflijkheid werkten en hun bron waren: zo expressief was ze en met open ogen het leven aanvaardend... Daarbij leken haar eigenlijk iets te dikke neusvleugels grappig op de bollen en haar bovenlip, die een beetje over de onderlip hing, vormde daarmee in de mondhoeken zonder spierspanning een lieve, ontspannen en rustende glimlach. Maar het mooist en aantrekkelijkst was haar oogopslag, de door bijziendheid eigenaardig verheerlijkte en verzoete blik van haar zwarte, misschien een beetje scheef openstaande ogen: in deze blik had de natuur, zonder overdrijving, alle lieftalligheid legt die ze een oogopslag maar geven kan - een diepe, vlietende, sprekende, smeltende, vriendelijke, nacht vol ernst en spotternij zoals Jacob nog nooit gezien had en dacht nooit meer te zullen zien.
.
...en daarna zovele straffe passages, met uitweidingen over wat TIJD met je doet.
p.195
Een terugkeer na vijfentwintig jaar is niet weer de terugkeer van het ik dat, toen het vertrok, verwachte na een half, hoogstens anderhalf jaar terug te kunnen keren, en dat meende na dit intermezzo het leven weer te kunnen oppakken waar het was afgebroken. Voor zo'n ik is het een 'nooit meer terug'. Vijfentwintig jaar zijn geen intermezzo, ze zijn het leven zelf. Ze zijn, als ze in de jongelingschap van een man beginnen, het kernstuk en de onderbouw van het leven, en hoewel Jacob ook naar zijn terugkeer nog lang leefde en nog heel akelige en heel heerlijke dingen meemaakte - want hij telde volgens onze nauwkeurige berekening honderdenzes jaren toen hij, opnieuw in een onderwereld-land, plechtig het leven liet -, moeten we toch zeggen dat hij de droom van zijn leven droomde bij Laban in het land Aram. Daar minde hij, daar trouwde hij, daar werden bij vier vrouwen al zijn kinderen geboren op de jongste na, twaalf in getal, daar werd hij rijk en daar kwam hij tot aanzien. En niet de jongeman kwam terug, maar een grijzende man, een vijfenvijftiger, een nomadensjeik uit het oosten aan het hoofd van zeer grote kudden, een man die het westelijke land binnentrok alsof het voor hem een vreemd land was, terwijl hij naar Sjekem ging.
p.197
Vijfentwintig jaar - ze gingen voor Jacob voorbij als een droom, zoals voor de levende het leven verglijdt in verlangen en tot stand brengen, in verwachting en teleurstelling en vervulling, een leven dat zich aaneenrijgt uit dagen die niet worden geteld en die allemaal het hunne bijdrage: dagen die in wachten en streven, in geduld en ongeduld ieder apart worden geleefd en tot grotere eenheden versmelten, tot maanden, jaren en episoden, die aan het einde allemaal zijn als één dag. Er bestaat geen overeenstemming over wat de tijd beter en sneller verdrijft: eenvormigheid of regelmatige afwisseling; in beide gevallen loopt het uit op tijdverdrijf. Het leven wil vooruit, het streeft naar het voorbijgaan van de tijd. Het leven streeft eigenlijk naar de dood, terwijl het denkt op weg te zijn naar doelen en keerpunten van het leven. En al is zijn tijd ook gestructureerd en in tijdruimten ingedeeld, toch is hij juist als ZIJN tijd ook eenvormig, verglijdend onder de steeds gelijkblijvende condities van zijn, zodat waar het gaat om tijdverdrijf en levensvulling steeds beide voor hem noodzakelijke factoren tegelijk werkzaam zijn: eenvormigheid en structuur.
p.211
Wat die zeven jaar betof, ze moesten maar gewoon geaccepteerd en geleefd worden. Het zou gemakkelijker geweest zijn ze slapend door te brengen, maar die wens kwam niet in Jacob op, niet alleen omdat het onmogelijk, was maar omdat hij vond dat het uiteindelijk beter zou zijn wakker te blijven en te werken.
Dat deed hij dan ook, en dat moet ook de verteller doen en niet denken dat hij met het zinnetje 'en zo gingen er zeven jaar voorbij' de tijd verslapen kan en er overheen kan springen. Het is echt iets voor vertellers om dat zo gemakkelijk te zeggen, maar niemand zou deze toverspreuk, als hij dan al in de mond genomen moet worden, uit eerbied voor het leven anders dan als zwaar van betekenis en aarzelend van de lippen moeten laten rollen, zodat hij ook voor de toehoorder belangrijk en betekenisvol wordt, die zich verwonderd afvraagt hoe ze ooit voorbijgingen, die onafzienbare, alleen met het verstand en niet met de ziel te meten zeven jaar - als waren het maar enkele dagen. Zo namelijk is het overgeleverd, dat de zeven jaren waarvoor hij eerst zo bang was geweest dat hij ze niet zou halen, als dagen voorbij zijn gegaan, en dit verhaal is natuurlijk in laatste instantie op zijn eigen getuigenis terug te voeren - het is, zoals men zegt, authentiek en trouwens volkomen aannemelijk. Het gaat hier niet om een zevenslaper. Het gaat hier om geen andere toverij dan die van de tijd zelf, waarvan de grote eenheden voorbij gaan zoals de kleine - noch snel noch langzaam: ze gaan gewoon voorbij. Een dag heeft vierentwintig uur en hoewel een uur een aanzienlijk hoeveelheid tijd is die veel leven en duizenden slagen van het hart omvat, gaan er toch veel uren voorbij van de ene ochtend in de andere, met slapen en waken, je weet niet hoe, en net zomin weet je hoe zeven van die levensdagen voorbij gaan, een week dus, de eenheid waarvan er vier genoeg zijn om de maan als zijn standen te laten doorlopen. Jacob zei niet dat de zeven jaren voor hem 'zo snel' voorbij waren gegaan als dagen. Hij wilde door deze vergelijking niets afdoen aan het gewicht van een levensdag. Ook de dag gaat niet 'snel' voorbij ; hij verloopt met de dagdelen, met de ochtend, de middag, de avond en de nacht, de één na de ander; en dat doet, met zijn jaargetijden, ook het jaar, van voorjaar tot voorjaar op dezelfde onbenoembare manier, het een na het ander. Daarom zei Jacob dat de zeven jaren als dagen waren voorbijgegaan.
Het is onnodig eraan te herinneren dat een jaar niet alleen uit seizoenen bestaat, uit een kringloop van lente, groen grasland en schapen scheren via oogst en zomerhitte naar eerste regen en nieuwe dienstbetrekkingen, naar sneeuw en nachtvorst tot de roze tamarisken weer gaan bloeien. Dat is slechts het raamwerk. Een jaar, dat is een groot filigraan, van leven, meer dan rijk aan gebeurtenissen, een 'mer à boire'. Ook de dag, ook het uur vormen een web van draden van denken, voelen, doen en gebeuren - in kleinere vorm, zo men wil, maar de verschillen in grootte tussen de tijdseenheden doet er niet veel toe, en hun maatstaf bepaalt tegelijk ook ons onze ervaringen, onze houding en instelling, zodat zeven dagen onder zekere omstandigheden moeilijker te verteren zijn en meer moed vereisen om ze door te komen dan zeven jaar. Want wat wil dat zeggen: meer moed ! ...

DEEL TWEE - DE JONGE JOZEF

p.307
De wereld bestond uit de overweldigende omvang van de omloop van allergrootste jaren, die allemaal hun zomer en winter hadden... Het ene (jaar) begon als planeten zich in het sterrenbeeld Waterman of Vissen bevonden, het andere als ze in het teken Leeuw of Kreeft stonden. Met een overstroming begon elke winter, en elke zomer met een vuurzee, zodat tussen een begin- en een eindpunt alle wereldcycli zich voltrokken. Ieder daarvan omvatte 432.000 jaar en was de precieste herhaling van alle voorgaande, omdat in die tijd de sterren in dezelfde stand waren teruggekeerd en in het groot en in het klein hetzelfde opnieuw moesten bewerkstelligen. Daarom werden de wereldomlopen 'vernieuwingen van het leven' genoemd of 'herhalingen van wat is geweest' of ook 'eeuwige terugkeer'.
Commentaar:
Opmerkelijk om uit te komen op precies dat getal "vierhundertzweiunddreißigtausend Jahre" 
... want deze "periode (van 432.000 jaar)" die door het antieke Mesopotamië, in hun Ishtar-cultus, werd beschouwd als onderhevig aan "eeuwige herhaling" (ref. https://germanenherz.wordpress.com/2017/09/25/ilu-ischtar-lehre/ )
stemt verrassend overeen met de duurtijd, in de Vedische teksten, van KALI YUGA, of ook: één tienduizendste van een DAG (of beter: één levenstijd) van BRAHMA. 
(terwijl alvast één andere bron zelfs - verkeerderlijk- durft stellen:
"Denk nur, Vishnu schläft im kosmischen Ozean und der Lotus des Weltalls entwächst seinem Nabel. 
Auf dem Lotus sitzt Brahma, der Schöpfer. 
  • Brahma öffnet die Augen und eine Welt entsteht, regiert von einem Indra. 
  • Brahma schließt die Augen und eine Welt vergeht.
Das Leben einen Brahma währt vierhhundertzweiunddreißigtausend Jahre
Wenn er stirbt, sinkt der Lotus zurück und ein anderer Lotus wird gebildet und ein anderer Brahma. " )
.
p.333 (tot 364)
Opmerkelijk hoezeer Jozef's beschrijving, aan zijn broertje Benjamin, van 
  • het (oud-Mesopotamische) Tammuz-offer (die jaarlijks sterft, wordt begraven en na drie dagen herrijst) doet denken aan het christelijke losprijs-offer van Jezus Christus ;
  • het, daarbij horende, "feest van de brandende lampen" (op de derde dag na de begrafenis van Tammuz) doet denken aan het Vedische Diwali-feest 
p.413 (over teloorgegane mannelijkheid)
Ik heb horen vertellen dat mannen in onze dagen veel verwerpelijker schande hebben te slikken dan Lamech zich liet welgevallen. Ze slikken de schande, zegt men, de laffe stumpers, en maken zich uit de voeten, ergens anders naartoe, en daar zitten ze dan in hun sop gaar te koken, zodat ze niet kunnen eten of slapen en als Lamech ze zou zien, die zijn bewonderen, zou hij ze een schop onder hun kont geven, want iets anders zijn ze niet waard...
Dat waren Ada en Silla, de vrouwen van Lamech. Ada treft schuld, dat wilde ik jullie even zeggen. Want zij baarde Jabal, de overgrootvader van hen die in tenten wonen en aan veeteelt doen, de voorvader van Abraham, van Jizchak en Jaäkob, onze zachtmoedige vader. Daar hebben wij het gelazer van dat we 
  • geen mannen meer zijn, zoals je zegt broer, Levi, maar 
  • piekeraars en femelaars. We zijn als met de sikkel besneden, moge God zich erbarmen!
Ja, als we jagers waren of zeevaarders, zou het wat anders zijn. Maar met Jabal, de zoon van Ada, kwam 
  • de tentengodsvrucht in de wereld, 
  • het herdersleven en 
  • Abrahams godsgepieker. 
Dat heeft ons gesloopt, zodat we bang zijn om de eerbiedwaardige vader pijn te doen...
.
p.468 (over de kracht van 'omerta')
De eed moet ons tienen tot één lichaam samenbinden, zodat we zwijgen als één man, alsof we geen eenlingen zijn, maar één man die zijn lippen stijf op elkaar houdt en ze zelfs in de dood niet opendoet, maar sterft, met verbeter trekken om de mond vanwege het geheim. Iets wat gebeurd is, kan men laten stikken en ombrengen door erover te zwijgen alsof men het met een rotsblok bedekt: dan stikt het uit gebrek aan licht en lucht ; het houdt op gebeurd te zijn... Want zonder een zuchtje spraak kan niets bestaan. Zwijgen moeten we als één man. Dan is het uit met het verhaal.
p.469
Toch was er diep in Rubens geest een kiem achter gebleven, een kiem die van niets wist, zoals de kiem van het leven van niets weet in het lichaam van de moeder, terwijl de moeder wel weet heeft van die kiem. Het was de kiem van de hoop die Ruben koesterde en die hij dag en nacht heimelijk voedde met zijn leven, tot hij een grijsaard was geworden, tot er net zoveel lange jaren waren voorbijgegaan als Jaäkob gediend had bij Laban, de duivel.
.
Van het zevende hoofdstuk "Verscheurd" zijn de eerste twee onderdelen helemaal het herlezen waard !
  • p.470: "Jaäkob rouwt om Jozef" (waar de vader treurt als een Job) en 
  • p. 482: "De bekoringen van Jaäkob" (waarin de vader, als een Orpheus, zijn zoon wil terughalen uit de Onderwereld)
Daarna is er nog één laatste onderdeeltje "De gewenning":
p.488
Een slecht geweten is al erg, maar een gekrenkt slecht geweten haast nog erger ; want het schept in de ziel een domme en pijnlijke warboel en maakt belachelijk en somber tegelijk. Zo zouden ze alle tien (de oudere broers van Jozef) voor altijd voor Jaäkob staan en geen rust hebben. Want hij verdacht hen en zij merkten wat dat betekent: verdenking en argwaan, en dat de mens daarmee 
  • in de ander zichzelf wantrouwt en 
  • de ander in zichzelf, 
dus dat hij de rust die hij niet vindt, 
  • niet aan de ander kan gunnen, maar 
  • moet mopperen en loeren, steken onder water geven, stoken en porren zonder ophouden, 
en 
  • zichzelf moet kwellen 
  • terwijl hij de ander lijkt te kwellen
 - zo werkt verdenking en heilloze argwaan.
.
p.493
Ach, zachtaardige oude man! Had je enig idee 
  • welke verwarrende tevredenheid er weer eens schuilgaat achter het zwijgen van je verbijsterend majesteitelijke God, en 
  • hoe je ziel naar zijn raadsbesluit onbegrijpelijk gelukzalig zal worden verscheurd! 
Toen je jong was van lichaam en geest, bleek je innigste geluk op een ochtend een bedrieglijke illusie te zijn.
Je zult heel oud moeten worden om te ervaren, dat bij wijze van tegenwicht, ook je bitterste leed een bedrieglijke illusie was.

DEEL DRIE - JOZEF IN EGYPTE

p.547
Er waren eigenlijk maar twee grote goden: 
  1. één van de levenden, dat was Atum-Rê, Horus op de Lichberg ; en 
  2. één die heerste over het dodenrijk, Osiris, het oog op de troon. 
Het oog was echt ook Atum-Rê, namelijk de zonneschijf, en zo toegespitst kwam je uit op de gedachte dat Osiris de heer van de nachtboot was waarin, zoals iedereen weet, Rê, als hij was ondergegaan, overstapte om van het westen naar het oosten te reizen en de mensen daarbeneden licht te geven. Met andere woorden: ook die twee grote goden waren strikt genomen een en dezelfde. 
.
p.551
Context:
De Farao, in Jozef's tijd, was Nebmaätre Amenhotep III (op p.509 aangekondigd als "Neb-ma-rê-Amonhotpe-Nimmuria")
  • Amenhotep" betekent: "Amon is tevreden", 
  • zijn nesoet-bit-naam (troonnaam of praenomen) "Nebmaätre"/"Neb-maat-Re" betekent: "De heer van waarheid is Re".
...terwijl de piramiden zo'n 1000 jaar eerder waren gebouwd, door farao Cheops (oud-egyptisch "Chufu")
...wiens naam betekent: "Chnum (*) beschermt mij"
(*) de oud-egyptische God Chnoem, afgebeeld met de kop van een ram met rechte horens.
.
p.678: Jozef/Osarzif tot Potifar/Peteprê
...over "kruidje-roer-me-niet"
'Uw slaaf kent een groenblijvende heester, die teken is van jeugd en schoonheid en tegelijkertijd offersieraad. Wie hem draagt, geniet bescherming, en wie hij siert, is uitverkocht.
Ik heb het over de Myrthe. Bij ons noemen we hem ook wel kruidje-roer-me-niet. Mijn zaad en mijn geslacht, wij dragen het. Onze God heeft zich verloofd en is voor ons een bloedbruidegom vol jaloezie, eenzaam en brandend van Trouw. Wij - in principe iedereen - zijn als een bruid van zijn trouw, hem toegewijd, aan hem beloofd in principe. Maar uit de hoofden en godsvrienden van ons geslacht kiest God er gewoonlijk één uit die door het sieraad van gewijde jeugd in het bijzondere met hem verloofd is. De vader krijgt de opdracht de jongen te offeren. Als hij kan dan, doet hij het. Als hij het niet kan, dan wordt het voor hem gedaan. Dat totale offer kent wel een zeker voorbehoud; er is wel enige inzichtelijkheid. Omdat het bevolen is, is het tegelijkertijd verboden en tot zonde verklaard. Het bloed van een dier moet daarom de plaats innemen van het bloed van de zoon.
Een zonde is juist dit; wat verlangd wordt en toch verboden is, geboden en toch vervloekt. We zijn bijna de enige in de wereld die weten wat zonde is. God lijdt ook omwille van onze zonden, en wij lijden met hem mee.
...
Zo'n tuin [van de zonde] is ons geen gruwel, maar vervult ons met schroom, het is duivels gebied, een speelruimte van het vervloekte gebod, vol van Gods jaloezie. Twee dieren bewaken het gebied: "schaamte" heet het ene, en het andere "schuld". En nog een derde dier kijkt vanuit de takken toe. Dat heet "spotlach".'
.
p.723
Er zit iets eigenaardigs in dit soort aangeboren gelatenheid die zich uit als brave degelijkheid, en ook wel als berustende verdraagzaamheid voor de beproevingen van het leven, die voor een ander reden genoeg waren geweest om de goden met verwensingen en verwijten te overladen.
.
p.754
  • Bezit om je heen begunstigt de onbeweeglijkheid. Je laat het bestaan in zichzelf, in zijn eigen schoonheid, en jij bent er, alle ledematen onder controle, het middelpunt van. 
  • Beweeglijkheid is eerder een eigenschap van hen die zich als verwekker openstellen naar de wereld, die zaaien en ronddelen en stervend zich oplossen in hun zaad - niet van iemand die als Peteprê was geschapen, in de beslotenheid van zijn bestaan.
.
p.776
Potifar/Peteprê tot zijn echtgenote Mût-em-enet ...over "kruidje-roer-me-niet"
'Hij en de zijnen zijn onder een god die ik nie tkende, en een gode wiens jaloeizei een verrassing voor mij was. In zijn eenzaamheid smacht hij naar trouw en heeft hij zich als bloedbruidgeom met hen verloofd - dat is al eigenaardig genoeg. In principe dragen ze het kruid allemaal en zijn ze als bruiden beloofd aan hun god. Maar onder hen is er één nog weer in het bijzonder helemaal en alleen aan hem toegewijd, en die draagt het sieraad van de jeugd en is voor de jaloerse god voorbestemd. Zij kennen iets wat zij zonde noemen en de tuin van de zonde, en hebben ook dieren verzonnen die uit de takken van de tuin naar je loeren en die je je niet lelijk genoeg kunt voorstellen. Het zijn er drie en ze heten "schaamte", "schuld" en "spotlach".'
.
p.816
Ze [Mût-em-enet] fluisterde: 'O hoor, muziek! Aan mijn oor waait gelukzalig een flard van een melodie.' Ook dat is bekend. Het is de auditieve vorm van de zinsbegoocheling die de gevoelsextase met zich meebrengt en die verliefde, alsook door god bezeten mensen soms overkomt. Zulke begoochelingen zijn kenmerkend voor de verwantschap en onbegrensdheid van beide toestanden, waar nu eens goddelijkheid en dan weer menselijks in zit.
.
p.819
Mût-em-enet tot haar twee vertrouwelingen: "Jullie praten en geven raad alsof hij [Jozef] alleen maar een lijf is, en niet ook een ziel en een geest in één - maar daarbij helpt het optrekken van wenkbrauwen net zomin als temmende toverij. Die twee dingen [strategieën, aanbevolen door die twee vertrouwelingen] zijn alleen de baas over het lichaam en kunnen me alleen dat bezorgen, een warm lijk."
.
p.826
Wat Jozef echt uit zijn humeur bracht, was de arrogantie en mateloze vrijmoedigheid waarmee zij [Mût-em-enet] als meesteres spreken kon, en die zij ook in de nieuwe verhoudingen toepaste om hem verleidelijke dingen over zijn ogen te zeggen, zoals een minnaar die tegen zijn geliefde zegt. We moeten bedenken dat 
  • in de vrouwelijke vorm van het woord 'meester' - dus in de naam 'meesteres' - het oorspronkelijk mannelijke element steeds bevelvoerend bewaard blijft. Een meesteres is, lichamelijk gezien, een meester in vrouwengedaante, maar geestelijk gezien een vrouw met een heerszuchtig stempel, zodat aan de naam van meesteres altijd een zekere dubbelheid kleeft, en het idee van mannelijkheid er zelfs in overheerst. 
  • Anderzijds is schoonheid een passieve vrouwelijke eigenschap, die een verlangen oproept en de mannelijk-actieve drijfveren van bewondering, begeren en werven wekt in het hart van hem die naar haar kijkt, zodat ook zij, langs de omgekeerde weg, die dubbele natuur kan voorbrengen, en deze keer met een accent op het vrouwelijke. 
Nu was voor Jozef dit gebied van het dubbelzinnige beslist niet vreemd. Hij droeg altijd en overal in zijn geest met zich mee 
  • dat in de persoon van Isjtar een meisje en een jongen verenigd waren en 
  • dat in de man die de sluier met haar ruilde, in Tammuz, de schaapherder, in de broer, zoon en echtgenoot, haar gestalte zich herhaalde, zodat het er samen eigenlijk vier waren. 
Ook al gingen die herinneringen naar een heel verre en heel vroege tijd terug en waren ze nog slechts een spel, de feiten uit Jozefs eigen omgeving en werkelijkheid vertelden eigenlijk hetzelfde.
  • Israël, de geestelijke naam van zijn vader in een bredere zin van het woord, was eveneens in dubbele zin maagdelijk, verloofd met de heer, zijn God, als bruid en als bruidegom, een man en een vrouw. 
  • En God zelf, de eenzame, de jaloerse God ? Was hij niet tegelijkertijd vader en moeder van de wereld, had hij niet twee gezichten, was hij niet als een man als hij met zijn gezicht naar het daglicht was gekeerd, en een vrouw volgens het andere, het gezicht dat naar het donker keek? 
Ja, was deze tweeheid van Gods natuur niet het oergegeven, dat 
  • zowel de geslachtelijke dubbelzinnigheid van de verhouding van Israël tot hem bepaalde, 
  • als speciaal ook de persoonlijkheid van Jozef, die in hoge mate het karakter van een bruid, van een vrouw had?
.
p.830
[Jozef herkent zijn situatie (met de opdringerige Mût-em-enet) in] Gilgamesj, toen Isjtar hem vanwege zijn schoonheid om de hals was gevallen: 'Toe, Gilgamesj, neem mij en schenk mij een kind!', waarbij ze hem van haar kant een keur aan geschenken in het vooruitzicht had gesteld voor het geval hij ja zou zeggen. 
.
Doordat we de gedachten van Jozef, de stenenlezer, op deze manier zagen samenvallen met die van zijn beroemde voorganger, verschaft hij ons het sleutelwoord voor een nadere analyse die zowel conclusie als samenvatting is... Dat sleutelwoord is 'kuisheid' [waarvoor, vanaf p.830 tot p.839, zeven redenen worden opgesomd]
  1. Hij was met God verloofd, hij was zo verstandig dat te respecteren,  hij hield rekening met de bijzonder pijn die ontrouw aan de Eenzame bezorgt
  2. De heilige gelofte die hij Mont-kaw in zijn stervensuur had gedaan: de zachtmoedige waardigheid van zijn heer zo goed hij kon ondersteunen en die niet te schande te maken.
  3. De opmerking dat zijn ontwaakte mannelijkheid zich niet wenste te verlagen tot het passief vrouwelijke door het manachtig wervende optreden van een meesteres, dat hij geen doelwit, maar pijl wilde zijn van lust.
  4. Hij had afstand bewaard en zekere reserves in acht genomen, goed wetende dat hij in laatste instantie geen gemene zaak met deze onreinen kon maken.
  5. Jaäkob's zedelijke afkeer van het land van de dieren- en lijkenaanbidders bevatte een kern van juistheid... Het was de wereld van Kanaän en van de walgelijke opwinding van de eredienst daar, waar de godsdienstige ideeën zozeer ingingen tegen alles Godsraison; het was de wereld van de Melekzotternij, van zingen en dansen, van de extase en het aulasaukaula, waar men gevangen in een plechtige paringsroes de vruchtbaarheidsgoden van voren en achteren bevredigde. Jozef, Jaäkob's zoon, wilde de Baäls in hun hoererij niet navolgen.
  6. De kuisheid van Jozef was geen principiële masochistische ontkenning van lichamelijke liefde en voortplanting; dat zou moeilijk in overeenstemming te brengen zijn geweest met de belofte die aan de grootvader uit Ur gedaan was, dat zijn zaad talrijk zou zijn als de stofdeeltjes op aard. Die kuisheid was integendeel een in zijn bloed overgeërfd gebod om het kennen van God tegen dat gebied [van de Egyptische dodencultus] te beschermen en het op afstand te houden van de overspelige dwaasheid, van het aulausaukaula... Jozef zag in haar [Mût-em-enet] werven de bekoring door een complex van dood en ontucht, de bekoring van Sjeol.
  7. De angst voor ontbloting... Wat de sfinx van het dodenland van  hem verlangde, dat leek hem vaderschennis... Die [zegen van zijn vader Jaäkob] rustte op Jozef, en die zou hij nu met een lompe misstap verspelen door met het dubbelzinnig klauwenbeest te schertsen zoals [zijn broer] Ruben eens met Bilha [slavin van Rachel] had geschertst.
Andere referenties
p.857
[Mût-em-enet & Jozef/Osarzif]
De vrouw: "Ik ben de olie die verlangt naar jouw zout, zodat de lamp bij het nachtelijk feest kan branden. Ik ben de akker die naar je dorst, jij vloed van mannelijkheid, stier vna je moeder, die haar zwellend overspoelt, mij huwt voor je mij verlaat, mooie god, en voor je in de vochtige grond je lotuskrans bij mij vergeet!"
Jozef: "Bang ben ik wel voor Peteprê, onze heer, voor hemzelf, niet voor zijn straffen, zoals men ook God niet vreest vanwege het kwaad dat hij iemand kan aandoen maar omwille van hemzelf, uit eerbied."
.
p.898
...ten teken dat ze ([Mût-em-ene] van de ziel van de geliefde had afgezien en al blij zou zijn als ze alleen zijn lichaam, een warm lijk dus, in haar armen kon houden - of niet zozeer blij, dan toch mistroostig bevredigd ; want met tovenarij en hekserij is vanzelfsprekend 
  • alleen het lichaam te lokken en in iemands armen te drijven, 
  • niet ook de ziel, 
en je moet al heel erg ongelukkig zijn om je tevreden te stellen met de gedachte dat 
  • de bevrediging van de liefde voornamelijk een lichamelijke aangelegenheid is en 
  • bij die bevrediging, als het erop aankomt, de ziel altijd nog beter gemist kan worden dan het lichaam, ook al is het een treurige vorm van bevrediging die een lijk verschaft.
p.901
Toen, zoals eerst de dagen, ook de uren van de dag waren afgeteld en het ene uur na het andere was vergleden; toen de zon was verdwenen, haar roem was verbleekt, de aarde zich in het duister had gehuld en de maan ontzagwekkend groot boven de woestijn was opgegaan om zijn geleende licht in de plaats te stellen van het trotse eigen licht van de ondergegane zon, en het volle daglicht dus te vervangen door het dubieuze weefsel van zijn bleke en melancholieke magie ; toen de maan, langzaam kleiner wordend, hoog boven de wereld was komen staan, toen het leven zich ter ruste had gelegd en iedereen met opgetrokken knieën en vreedzame gezichtsuitdrukking aan de borsten van de slaap lag - toen was het moment aangebroken...
.
p.906
Een parallel te trekken tussen zijn [Jozef's] schuld jegens deze vrouw en zijn eerdere schuld jegens zijn broers is beslist op zijn plaats. In zijn wens de mensen versteld te doen staan had Josef het te ver laten komen ; opnieuw had hij de effecten van zijn innemendheid, 
  • waarin hij zich, volkomen terecht, mocht verheugen en 
  • die hij ter meerdere eer en glorie van God mocht gebruiken en zo gunstig mogelijk mocht doen uitkomen, 
lichtzinnig wortel laten schieten, laten ontaarden en zich boven het hoofd laten de groeien. 
  • In zijn eerste leven hadden die effecten de negatieve vorm van de haat aangenomen, 
  • deze keer de overmatig positieve, en daarom opnieuw verderfelijke vorm van een gepassioneerde liefde. 
Verblind had hij de één zowel als de ander als maar groter laten worden, en verleid door wat in hem beantwoordde aan de overkokende gevoelens van de vrouw, had hij ook nog de opvoeder willen spelen - hij die zo duidelijk zelf nog in hoge mate opgevoed moest worden. Dat dit om straf schreeuwde, kan niet worden ontkend ; waarbij niet zonder een fijn meesmuilen kan worden aangetekend hoezeer de straf die hem daarvoor rechtvaardigheidshalve toekwam, er uiteindelijk op gericht was hem meer geluk te brengen, een geluk dat groter en stralender was dan dat wat hier de bodem in werd geslagen. En wat daarbij plezierig stemt, is dat er gebeurtenissen ons toelaten een glimp op te vangen van het geestesleven op het allerhoogste niveau. Het vermoeden is al oud en reikt terug tot wat voorspel en voorbereiding op deze geschiedenis was, dat het falen van de schepsels iedere keer weer een vinnige genoegdoening betekent in die hogere regionen waar het verwijt 'Wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt?' van oudsher op de lippen ligt, iets wat de Schepper in verlegenheid brengt omdat hij dan gedwongen is 
  • het rijk van de gestrengheid te laten prevaleren en 
  • straffende gerechtigheid te doen heersen: 
merkbaar minder omdat hij het zelf zo wil, als wel handelend onder een morele druk waaraan is zich niet goed vermag te onttrekken. Heel bekoorlijk laat ons exempel zien hoe zeer de hoogste goedheid en welwillendheid 
  • in staat is weliswaar toe te geven aan deze druk, maar 
  • zich tegelijk niet op zijn kop laat zitten door het rijk van de gestrengheid dat zo snel op zijn teentjes is getrapt ; 
hij verstaat 
  • de kunst te genezen waarmee hij slaat, 
  • de kunst het ongeluk tot een vruchtbare bodem van nieuw geluk te maken.
.
p.907
De beslissende dag, de dag van de ommekeer, was de grote feestdag van Amon-Rê's bezoek aan het Zuidelijke Vrouwenhuis, de dag van het begin van de stijging van het water in de Nijl, de officiële nieuwjaarsdag in Egypte.
[en oh, wat doet deze parade, van hoofdtempel naar feest-platform, denken aan de RathaYatra in het Indische Puri, waarbij "three deities (Jagannath, his brother Balabhadra and sister Subhadra) are drawn by a multitude of devotees in three massive, wooden chariots on bada danda (the grand avenue) to Gundicha Temple whereby they reside there for a week and then return to the Jagnannath temple."
[Amon-Rê]... een eigenaardig, vormeloos gehurkt poppetje...
[Verwijst de naam van Kortrijkse post-metalband AMENRA naar deze figuur?
  1. NEE, ref. Citaat-1 
  2. JA, ref. Citaat-2... over Amen, de Egyptische god (“verborgen God”) van auteur DoAsYeshuaDid/DASYD
Ref. onderstaande citaten
.
Citaat-1: "hun naam verbindt het Bijbelse Amen met de Egyptische god Ra en staat voor de visie van de muzikanten op moraal en leven." 
.
Citaat-2:
De meest vertaalde woord “Amen” is onjuist. Amen is Strongs # 543 in het Hebreeuws, 281 in het Grieks. U vindt dit woord in de meeste vertalingen van de Bijbel. Het juiste Engels / Hebreeuwse vertaling is “Amein”, of “Ah main”. Amein betekent in feite “het zij zo”, terwijl “Amen” is een Egyptische god (god). En dan te bedenken dat miljoenen christenen zijn onwetend bidden tot de God van Amen is triest. Voor honderden jaren christenen hebben verleid tot het bidden tot de "verborgen god". Ze zouden beter moeten weten en dingen controleren voor zichzelf. Ik weet dat het pijnlijk is, maar laten we kijken naar de waarheid.

Laten we eens kijken naar dit woord op 4 niveaus:

1. De heidense connotaties

2. Het gebruik en de betekenis in het Hebreeuws

3. Het gebruik ervan in het christendom en het jodendom

4. Moeten we het gebruiken of niet?

1 —– Diens PAGAN connotaties

Amen 'was een van de belangrijkste goden in de Egyptische mythologie, de aanbidding van die verspreid naar Griekenland, Syrië en omgeving.

Volgens ‘The Concise Columbia Encyclopedia’, Columbia University Press. Copyright © 1991 door Columbia University Press: Amon (â'men, a'-) of Ammon (à'men) of Amen (ä'mèn), oud-Egyptische godheid. Oorspronkelijk was de voornaamste god van Thebe, Amon groeide steeds belangrijker in Egypte, en uiteindelijk, zoals Amon Ra, werd hij geïdentificeerd met RA als de opperste godheid. Hij werd ook vereenzelvigd met de Griekse Zeus (de Romeinse Jupiter). (Ed.: Jupiter of ‘Zues-Pater’ - ‘onze vader Zeus’).

Hier zijn een aantal fragmenten uit deze informatieve pagina's.

“Amen was de personificatie van de verborgen en onbekende creatieve macht die werd geassocieerd met de oer-afgrond, goden in de schepping van de wereld, en alles wat er in zit. Het woord amen of wortel, zeker betekent ”Wat is verborgen,“ ”wat is niet gezien“, ”wat niet kan worden gezien,“ en dergelijke, en dit feit wordt bewezen door tal van voorbeelden die kunnen worden verzameld uit de teksten van alle tijden. In hymnen aan Amen, we vaak lezen dat hij is ”verborgen voor zijn kinderen,“ en ”verborgen voor de goden en mensen“ … Nu, niet alleen is de god zelf gezegd dat ”verborgen“, maar zijn naam is ook ”verborgen“, en zijn vorm, of vergelijkingen, wordt gezegd dat het ”onbekend“. Deze uitspraken tonen aan dat ”verborgen“, wanneer toegepast op Amen, de grote god, is een verwijzing naar iets meer dan de ”zon die is verdwenen onder de horizon,“ en dat geeft aan dat de God die niet kan worden gezien met de sterfelijke ogen, en die onzichtbaar is, evenals ondoorgrondelijk, aan goden, evenals mannen. ”

Amen, zijn vrouw Mut en hun zoon Khonsu, vertegenwoordigd de Thebaanse triade, de heilige familie van Thebe. Amen werd de “koning van de goden” gedurende de periode van het Nieuwe Rijk in Egypte, 1550-1070 vC, toen Thebe was de hoofdstad van Egypte. Amen werd soms afgebeeld als een gans of een oude rammen hoofd.

Het is tijdens deze periode dat de Israëlieten slaven waren in Egypte, de bouw van de vestingwerken en weelderige beelden en tempels van Egypte. Tijdens hun 400 jaar slavernij, verloren zij hun religie als patriarchale Yahvistic vielen ze in het Egyptische heidendom. Hun epische exodus vereist een 40 jaar ‘zuiveringen’ periode in de woestijn, voordat ze konden gaan het “Beloofde Land van Israël”.

Van wat er is gezegd, is het duidelijk dat de aanbidding van Amen-Ra verspreid door alle landen, zowel naar het noorden en zuiden van Thebe, en de monumenten te bewijzen dat het zijn manier gemaakt in alle bezittingen van Egypte in Syrië en de Nubië, en in de oases. In Opper-Egypte, haar centra werden Thebe en Herakeopolis Magna. In Neder-Egypte, ze waren Memphis, Saïs, Xois, Metelis, Heliopolis, Babylon, Mendes, Thmuis, Diospolis, Butus, en het eiland Khemmis. In de Libische woestijn, de centra waren; oases van Kenemet, (dat wil zeggen, Farafra), en de oase van Jupiter Ammon. In Nubië, ze waren Wadi Sabua, Abu Simbel, Napata en Meroë, in Syrië en op verschillende plaatsen die werden genoemd Diospolis De verering van Amen-Ra werd geïntroduceerd in Nubië door zijn Egyptische veroveraars in het begin van de XIIde dynastie, en de inwoners van dat land omhelsd met opmerkelijke ijver. De hold die hij had opgedaan op hen was veel versterkt toen een Egyptische onderkoning, die droeg de titel van “koninklijke zoon van Cush,” was aangesteld om te heersen over het land, en geen moeite werden gespaard om een tweede Napata Thebe.

De Nubiërs werden door armoede getroffen, niet in staat om de enorme tempels van Karnak en Luxor te imiteren, en de festivals die zij heeft gemaakt in zijn eer, ontbrak de pracht en praal van de Thebaanse kapitaal. Toch was er geen twijfel over bestaan dat, gelet op de middelen die zij tot hun beschikking hadden, zij richtten tempels voor de verering van Amen-Ra van zeer aanzienlijke omvang en degelijkheid. De hold dat het priesterschap van Amen-Ra van Thebe had op de Nubiërs was zeer groot, want de lastige tijden die volgden na de ineenstorting van hun macht als priester-koningen van Egypte, het overblijfsel van de grote broederschap zijn weg naar Napata, en zich daar te settelen er plannen gemaakt en regelingen voor het herstel van hun heerschappij in Egypte, maar gelukkig voor Egypte hun ontwerpen werden ingevoerd door de Egyptenaren onder de achttiende dynastie, een feit dat wordt bewezen door de getuigenis van de Tell el-Amarna tabletten. Zo, in een brief van de inwoners van de stad Tunep, aan de koning van Egypte, (dat wil zeggen, Amen-hetep III. of zoon Amen-hetep IV), de schrijvers hem eraan herinneren dat de goden aanbeden in de stad Tunep zijn dezelfde als die van Egypte, en dat de vorm van de aanbidding is hetzelfde.

Uit een inscriptie van Thothmes III in Karnak, weten we dat in de 29e jaar van zijn regering, deze koning geofferd offers aan de goden zijn op Tunep, en het is waarschijnlijk dat de aanbidding van Amen-Ra in Noord-Syrië dateert uit deze tijd. Aan de andere kant, Akizzi, de gouverneur van Khatti had in beslag genomen en weggevoerd het beeld van de zonnegod, smeekt dat de koning van Egypte stuurt hem voldoende goud om losgeld het beeld, en hij doet dat vooral op het feit dat in oude dagen van de koningen van Egypte heeft de verering van de zonnegod, vermoedelijk van de Syriërs, en ze noemden zichzelf achter de naam van de god. Om te benadrukken zijn hogere Akizzi adressen Amen-hetep III. als “zoon van de zonnegod,” een feit waaruit blijkt dat hij bekend was met de betekenis van de titel “sa Ra,” dat wil zeggen, “zoon van Ra,” die elke Egyptische koning droeg vanaf het moment van de Ve dynastie vanaf. Dit bewijs steunt een oude traditie om het effect dat de Heliopolitain vorm van de aanbidding van de zonnegod was afkomstig uit Heliopolis in Syrië.

Amen naam betekent “de verborgen one”. Hij was een plaatselijke Thebaanse god uit de vroegste tijden, en werd bekeken (samen met zijn gemalin Amenet), als een oer-creatie-godheid door de priesters van Hermopolis. Zijn heilige dieren waren de gans en de ram, en hij wordt vaak afgebeeld met het hoofd van een ram.

* Zijn beroemde tempel Karnak, is het grootste religieuze structuur ooit gebouwd door de mens.

Volgens de Thebaanse oudere tradities, werd gemaakt door Thoth Amen als een van de acht oorspronkelijke goden van de schepping: (Amen, Amenet, HQE, Heqet, Nun, Naunet, Kau, Kauket). Later tradities wierpen hem in de rol van zelfgeschapen schepper, die vorm gaven aan de geordende wereld van chaos door middel van masturbatie en zelfbestuiving.

Amen was de Egyptische god staat tijdens de expansionistische periode in de geschiedenis van Egypte. Amen was de god te danken voor militair succes. Dit werd gedaan door begiftigt zijn tempels met enorme rijkdom, alsook door het aanbieden van cut-off handen en penissen van de overwonnen vijand. Zowel de penis en met de hand werden symbolen voor de bevoegdheden van Amen. Amen de priesteres, de vrouwen van de god, werden ook opgeroepen de handen van God.

Er is maar weinig bekend over Amen aanbidden, maar wat gebeurd in het openbaar, zoals het jaarlijkse transport van Amen het standbeeld van Karnak naar Luxor, of de jaarlijkse pelgrimstocht van de farao en zijn vrouw aan de Amen tempel, en hun penetratie in haar binnenste heiligdom.

Amen, zoals de nationale Egyptische god, was een krachtig symbool van de Egyptische onafhankelijkheid, en vaak opstanden tegen vreemde overheersers werden bevorderd door degenen die hem volgden. werd Thebe geplunderd door de Assyriërs en door Ptolemaeus de vierde na een dergelijke onrust.

Amen, geïdentificeerd met Zeus door de Hellenistische, vele aanhangers verloren van Isis, die populair was onder de Grieken en de Romeinse heidense aanbidders. Zijn verering voor de hand liggende werd uiteindelijk overschaduwd door de komst van zogenaamde christendom in Egypte en werd hij de “verborgen God ” aan de christenen.

Amen's vrouw was “Mut”, die in het Egyptisch betekent “moeder”, en ze was blijkbaar de moeder van Chons, de maangod. Ze werd afgebeeld, hetzij in de vorm van een gier of in menselijke gedaante met een gier, hoofd-jurk en de gecombineerde kronen van Opper-en Neder-Egypte. Ze was meestal gekleed in een fel rood of blauw gewaad. In veel gevallen is Mut geassocieerd met Isis, Ishtar, (waaraan we de heidense viering van Pasen te krijgen), en Semiramus.

Exod. 23:13 (Almachtige spreken) "Nu over alles wat ik u gezegd heb, op je hoede, en geen melding van de naam van andere goden, noch laat te horen uit uw mond. "

2 —– Diens gebruik en de betekenis in het Hebreeuws

True, de wortel-brieven AMN Houd de volgende connotaties in het moderne Hebreeuws: opvoeden, trein, waar, betrouwbaar, bevestigen, vertrouwen, trouw, EG-Verdrag.

Het Oude Testament onthult ons dat het Hebreeuwse woord dat betekent “het zij zo”, of “Waarlijk”, of “zeker” is “Amein”, niet “Amen”. Elke keer als het woord “Amen” wordt gebruikt in onze Bijbel, het moet lezen “Amein”.

De Egyptenaren, met inbegrip van de Alexandrijnen, was aanbidden, of zijn kennis met het hoofd van het Egyptische pantheon, “Amen-Ra”, de grote zon-god (zondag), voor meer dan 1.000 jaar voor Christus. Voordat hij bekend werd als Amen-Ra, stond hij bekend als Amen bij de Thebanen.

3 —– Diens gebruik en de betekenis in de hedendaagse CHRISTENDOM

De betekenis van het woord “amen” wordt ook gegeven als “zo zij het”, “betrouwbaar”.

Volgens Funk en Standard Wagnall's College Dictionary, AMEN was de god van het leven en de voortplanting in de Egyptische mythologie, en later geïdentificeerd met de zon-god als de opperste godheid en riep: “Amen-Ra”. “Smith's Bible Dictionary” en “Egyptische geloof en het moderne denken”, mee eens.
...
Gebaseerd op onderstaande publicaties van Jerry Hennig
"Amen the "hidden god" many people pray to"
.
.
...de heilige-drieheid, 
  • de vader [Amon-Rê? of Osiris?], 
  • de moeder [Mut? of Isis?] en 
  • de zoon [Chons(oe)? of Horus"inHetPaleis"? of de huidige Farao?].
Na de vlucht van de ganzen... ging het met de heilige drieheid naar de Nijl. De bootjes zweefden weer tevoorschijn op de schouders van vierentwintig gladhoofdigen elk ; en Farao liep, uit zoonsbescheidenheid als een mens, te voet achter het bootje van zijn vader Amon.
.

DEEL VIER - JOZEF DE VOORZIENER

Voorspel in hogere sferen

p.937-946
...over het komieke leedvermaak van de engelen over wat voor cinema "Men" (m.a.w. "de Ene") toch allemaal overkomt, met zijn fameuze mens-creatie ("gemaakt naar Ons beeld, èn vruchtbaar") - verdient het om helemaal te worden herlezen :) Meer info ref. NAWOORD.
.
p.951
Zonde betekende bijna hetzelfde als 'niet in acht genomen voorzorgsmaatregel': het was een stommiteit en belachelijke onhandigheid in de manier waarop je God tegemoet trad.
Wijsheid daarentegen, dat was vooruitzien en zekerheid-scheppende voorzorg.
.
Vanaf p.997 
De nieuwe, 17-jarige, Farao Nefer-cheperu-Rê-Amenhotep
ofte Amenhotep IV 
die, geïnspireerd door Aton, zijn naam later veranderde naar Echnaton
...wordt in dit boek gepresenteerd als 
jong en ziekelijk, en 
op een spirituele queeste:
  •  Amon (die, samen met diens onderliggende halfgodentot dan de voorkeur kreeg in het Egyptische rijk) wordt gedegradeerd tot "schittering van Aton" - https://nl.wikipedia.org/wiki/Amon_%28mythologie%29  
  • want Aton kreeg nu de voorkeur, als "de Ene, onveranderlijke, zuivere, stralende  (onpersoonlijke!?) Zon(neschijf)" - https://nl.wikipedia.org/wiki/Aton
  • Wat verderop (p.1071) komt Farao's queeste uit bij de "Heer van Aton" - zeg maar: een proto-monotheïsme als staatsgodsdienst (ref. p.999)
Met zo'n biografie lijkt de farao, in dit boek, bijna een evenbeeld van farao Toetanchamon: 
...maar dat klopt niet: 
Toetanchamon was veel later actief! 
.
p.1034
Amonhotep: "Want zoals de vader is in mij en ik in hem, zo moeten allen in ons één worden."
.
p.1038
Jozef tot de farao:
"Vorm en traditie worden werkelijkheid in een ik, in iets uniek individueels. Beide verkrijgen daarmee het zegel van de goddelijke rede. Want het voorbeeldig overgeleverde komt uit de diepte die beneden ligt, en is wat ons bindt. Maar het ik is van God en van de geest die vrij is. Beschaafd leven bestaat erin dat het bindend-voorbeeldige uit de diepte vervuld wordt in de goddelijke vrijheid van het ik ; zijn ze er niet beide, dan is er geen beschaving."
.
p.1039
Farao Amenhotep tot Jozef:
"Het land is ten gronde gegaan, het komt in opstand, het wordt doorkruist door bedoeïenen, het weet het verschil niet meer tussen arm en rijk, wetten gelden niet meer, de zoon slaat zijn vader dood en wordt door zijn broer vermoord, wilde dieren uit de woestijn drinken uit de waterlopen, we lachen de lach van de dood, Rê heeft zich afgekeerd, niemand weet wanneer het middag is, want niemand ziet de schaduw van de zonnewijzer, de bedelaars eten de offergaven, de koning wordt gevankelijk weggevoerd ; er resteert slecht de troost dat het later door het ingrijpen van een verlosser weer beter wordt'"
.
Omdat je uit Zahi, uit Amu, neem ik aan dat je(met 'jouw God') de akkerstier bedoelt die ze in het oosten Baäl noemen, de heer?
.
Josef: "Mijn vader, die God droomden", zei hij, "sloten en verbond met een andere heer."
Farao: "Dat kan dan alleen Adonai de bruidegom", zei de koning snel, "om wie de fluit klaagt in de raijnen en die opstaat uit de dood. Je ziet, Farao is goed op de hoogte van de goden en van de mensen hij moet alles weten en onderzoeken..."
.
p.1071
De brainstorm tussen Jozef & Farao wordt een combinatie van de Evangelie-teksten (over Zoon/Farao & Vader/God) en Sri Isopanisad ("verder dan ver, en dichterbij dan nabij")
.
Jozef:
"Ik zocht het nog hogerop, in de geest. Want lichamelijk was hij slechts een worm op aarde, zwakker dan het meeste naast en boven hem. En toch weigerde hij te buigen en te bidden voor welk van deze verschijnselen ook, want ze waren handwerk en teken zoals hij. Alle zijn, zei hij, is geschapen, en de geest is er eerder dan de schepping waarvan de geest getuigt... Is er niet iets in mij waar al het zijn van de zijde van getuigt, het zijn van het zijn, dat groter is dan al zijn werken, en daarbuiten nog is? Het is buiten de wereld, en ook al is het de ruimte van de wereld, toch is de wereld niet zijn ruimte. Ver is de zon, wel 360.000 mijlen ver, en toch zijn haar stralen bij ons. Maar hij die haar de weg wees, is verder dan ver en toch in dezelfde mate nabij - dichterbij dan nabij. Ver of nabij, dat is hem om het even, want hij heeft geen ruimte, hij heeft geen tijd, en ook al is de wereld als het ware in hem, toch is hij niet in de wereld, maar in de hemel."
Farao:
"Ik heb niet alles verteld wat me in mijn extase werd gezegd, en door het te verzwijgen ben ik het vergeten. Maar toen ik hoorde: 'Niet Aton moet je mij noemen, maar de heer van Aton', toen hoorde ik ook nog: 'Roep me niet aan als je vader ààn de hemel, dat behoeft verbetering. Vader ìn de hemel moet je mij noemen!'
Ja, ja, ìn de hemel en niet ààn de hemel, verder dan ver, en dichterbij dan dichtbij, het wezen van het zijn, dat de dood niet in de ogen kijkt, dat niet ontstaat en sterft, maar is; het stilstaande licht dat niet opgaat of ondergaat, de onveranderlijke bron waar alle leven, licht, schoonheid en waarheid uit opwellen - dat is de Vader, zo openbaart hij zich aan Farao, Zijn zoon, die aan Zijn boezem ligt en aan wie Hij alles laat zien wat Hij gemaakt heeft. Want Hij heeft alles gemaakt, en Zijn Liefde is in de wereld, en de wereld kent Hem niet. Maar Farao is een getuige en draagt het teken van Zijn licht en Zijn liefde, dat door hem alle mensen zalig worden en kunnen geloven, ook al hebben ze nu nog de duisternis meer lief dan het licht dat erin schijnt. Want ze begrijpen het niet, daarom zijn hun daden slecht. Maar de zoon, die uit de Vader is voortgekomen, zal het hun verkondigen... 
Onstoffelijk is God als de zonneschijn, en geest is hij en Farao leert jullie hem als geest en in waarheid te aanbidden. Want de zoon kent de vader, zoals de vader hem kent, en koninklijk wil hij allen belonen die hem liefhebben, in hem geloven en zich aan zijn geboden houden - groot wil hij hen maken en aan het hof met eer overladen, omdat zij in de zoon die uit hem voortkwam de vader liefhebben. Want mijn woorden zijn niet van mij, maar komen van mijn vader, die mij gezonden heeft, op dat allen één worden in het licht en in de liefde, zoals ik en de vader één zijn..."
.
p.1131
Hij (Jaäkob) vertelde haar (Tamar) van het begin, tohu en bohu, door Gods woord van elkaar gescheiden ; het werk van de 6 dagen en hoe zich op bevel van het woord de zee met vissen, daarna de ruimte onder het uitspansel van de hemel waar de lichten stonden met veel gevleugelds, en de groene aarde met vee, kruipend gewormte en allerlei dieren had gevuld. Hij liet haar Gods energieke en opgewekte meervoudsuitnodiging aan zichzelf horen, het ondernemend voorstel 'Laat ons de mens maken'... 'Die ons evenbeeld zal zijn'.
Ze hoorde over de tuin in de ochtend en over de bomen daarin, de boom is levens en de boom van kennis, over de bekoring en Gods eerste vlaag van jaloezie: hoe hij schrok dat de mens, die nu al wist van goed en kwaad, ook nog van de boom des levens wilde eten en helemaal wilde worden als wij. Toen haasten wij ons, verdreven de mens en zetten de cherub met opgeheven zwaard aan de ingang. Maar de mens gaven wij ongemakken en dood: zodat hij weliswaar een beeld was ons gelijk, maar niet al te gelijk, een beetje meer gelijk dan vissen, gevogelte en vee, maar met de heimelijke opgave, helemaal en tegenspraak met onze jaloezie, om ons zo mogelijk steeds gelijker te worden.
Ze hoorde van de broers die elkaars vijanden waren en van de moord op het veld. Over de kinderen van Kaïn en hun nakomelingen en hoe die zich in drie soorten over de aarde verdeelden:
-zij die in hutten wonen en vee fokken;
-zij die erts smelten en smeden en zicht daarmee bewapenen,
-ten slotte ook zij die alleen maar fiedelen en flierefluiten.
Dat was een voorlopige indeling. Maar van Set, geboren als vervanger voor Abel, stamden ook veel geslachten af, tot aan de schrandere Noach: onder bedrog van zichzelf en van zijn vernietigende toorn stond God hem toe de schepping te redden en met zijn zonen Sem, Cham en Jafet de vloed te overleven, waarna de mensheid zich opnieuw opdeelde, want elk van hun drieën waaierde uit in talloze geslachten ; en Jaäkob kende ze allemaal... en vervolgens concentreerde hij zich op de uitverkoren familie. Want Sem verwekte in de derde geslacht Eber, en Eber in het vijfde Terach, en toen kwam Abram, een van de drie, maar hij was het!
Want hem gaf God de onrust in zijn hart om onvermoeibaar aan God te werken, hem tevoorschijn te denken en hem een naam te geven...
p.1133
'Eens' is een woord dat geen beperkingen kent ; een woord met twee gezichten ;
-het kijkt achteruit, ver achteruit, in indrukwekkend schemerende verten, en 
-het kijkt vooruit, ver vooruit, in verten die nog moeten komen, maar daardoor niet minder indrukwekkend zijn dan die andere door hun er-al-geweest-zijn. Veel mensen ontkennen dat ; zij er ook alleen onder de indruk van het 'eens' van het verleden en vinden dat van de toekomst onwaardig. Ze zijn schijnheilig in plaats van vroom, het zijn dwazen en droevige zielen. Jaäkob behoorde niet tot hun parochie. Wie het 'eens' van de toekomst niet eert, is het 'eens' van het verleden niet weerd ; en ook zijn houding tot de dag van vandaag is verkeerd.
p.1134 (over waar het MESSIAS-concept vandaan komt)
Silo was aanvankelijke niets anders dan de naam van een stad, de naam van een ommuurd gehucht verder noordelijk, waar de kinderen van het land vaak, als ze oorlog hadden gevoerd en overwinningen hadden gevierd, samen kwamen om onder elkaar de buit te verdelen - geen bijzonder heilige plaats. Maar de naam ervan was 'rust- en pauzeplaats', want dat betekent Silo; vrede betekent het, een opgewekt op adem komen na een bloedige vete. Het is een naam waar zegen op rust, die zowel voor een persoon als voor een plaats kan gelden. Net als Sichem, de zoon van de burcht, dezelfde naam droeg als een stad, zo kon ook Silo dan als naam dienen voor een man en mensenzoon. Vrederijk geheten, drager en brenger van vrede. In Jaäkobs denken was hij de man op wie werd gewacht, die van oudsher in steeds vernieuwde plechtige beloften en vingerwijzingen aan de mens is beloofd aan de vrouwenschool beloofd, in Noachs zegen aan Sem beloofd, aan Abraham beloofd, door wiens zaad alle geslachten op aarde gezegend zouden zijn: de vrede-vorst en gezalfde die heersen zal van zee tot zee en vanaf de zandvloed tot aan het einde van de wereld, voor wie alle koningen zullen buigen en aan wie alle volkeren eerst zullen bewijzen: de held die eens uit uitverkoren zaad zal worden geboren en voor wie ewig de zetel van zijn koninkrijk bestemd zal zijn.
Hem die komen zou, noemde hij Silo...
p.1135
Tamar hoorde van de wereld die in het vroege als belofte het late borg, een ontzaglijke en veel-vertakte historierijke geschiedenis, waardoorheen van eens naar eens de purperen draden van belofte en verwachting geweven waren, van het vroeger eens naar het toekomstige eens, waar dan in een kosmisch heilsgebeuren twee sterren die vijandig tegenover elkaar hadden gevlamd,
-de ster van de macht en 
-de ster van het recht 
met een allesdoordringende donderslag op elkaar zouden botsen en voortaan één zouden zijn, één ster die met haar mild en machtig stralen boven de hoofden van de mensheid zou staan: de ster van de vrede. Dat was de ster van Silo, de mensenzoon, de zoon van de erfverkiezing, die aan het zaad van de vrouw was beloofd om de kop van de slang te verpletteren...
.
p.1139 
Over Tamar's "astartische" ambities (om deel te worden van Jaäkobs dynastie) valt nog meer te zeggen:
.
p.1193 (dat aantoont dat, moest Thomas Mann leven in 2023, hij zich NIET zou laten gek maken door dwaze klimaat-hysterie)
Het is maar al te bekend dat de waterzaken ook oen nog niet normaal verliepen en dat er in de landen rond ons verhaal nog altijd droogte heerste. Hoeveel duivelse reeksen van jaren doen er zich in de wereld niet voor, en hoe komt het toeval dat zo 
  • van veranderingen houdt en 
  • van de sprong heen en weer tussen goed en kwaad
er opeens bij om als een bezetene met demonisch genoegen steeds hetzelfde te laten gebeuren, de ene keer na de andere! Uiteindelijk moet het toch verspringen - het zou zichzelf opheffen als het altijd zo verder zou gaan. Maar het kan het wel bont maken, en dat het dat wel zeven keer doet, is in breder perspectief geen zeldzaamheid.
Met onze uiteenzettingen over het wolkenverkeer tussen de zee en de bergen in het Morenland waar de wateren van de Nijl ontspringen, hebben we eerlijk gezegd, slecht laten zien 
  • hoe dat gebeurt, 
  • maar niet waarom. 
Want op het waarom van de dingen heeft niemand een definitief antwoord. De oorzaken van alles wat gebeurt lijken op de duincoulissen aan zee ; de ene ligt altijd voor de andere, en het 'omdat' waar je vrede mee kunt hebben, ligt oneindig ver. 
  • De voorziener zwol niet op en overstroomde niet meer, 
  • omdat het daar hoog in het Morenland niet regende.En het regende niet 
  • omdat er ook in Kanaän aan geen regen viel, 
  • omdat de zee geen wolken baarde, en dat zeven of minstens vijf jaar lang. 
  • Waarom? Daar zijn nog meer diepere gronden voor, die ons in kosmische sferen brengen, bij de sterren, die zonder enige twijfel weer en wind bij ons beheersen. 
  • En dan zijn er de zonnevlekken - een wel heel ver verwijderde oorzaak. 
  • Maar dat de zon niet het laatste en hoogte is, dat weet ieder kind, en als Abram al weigerde die als oeroorzaak te aanbidden, zouden wij ons moeten schamen daar wel halt bij te houden. 
Er zijn in het heelal hogere hiërarchieën die de koninklijke ruststand van de zon ten opzichte van de ondergeschikte beweging opheffen, 
en de invloedrijke vlekken op haar schild zijn zelf een 'waarom' waarvan niet aan te nemen is dat zijn laatste 'omdat', waar je vrede mee kunt hebben, in die hogere systemen of nog weer hogere zou liggen. 
Het laatste 'omdat' ligt of troont blijkbaar in een verte die al bijna weer dichtbij is, omdat daar 
  • verte en nabijheid,
  • oorzaak en gevolg
één en hetzelfde zijn. Het ligt daar 
  • waar we ons vinden als we ons verliezen, en 
  • waar we een plan vermoeden dat omwille van zijn eigen doen ook wel eens afziet van offerbroodjes.
.
p.1260
Jaäkob gaf hun onder de boom ook onderricht over God, wat ze bepaald niet vervelend vonden en wat zelfs de opgroeiende jeugd hevig interesseerde. Ze hadden er allemaal een zeker talent voor en begrepen het ook gemakkelijk als het ingewikkeld werd. Hij leerde hen wat het verschil was tussen de veelnamigheid van Baäl en die van de God van hun vaderen, de allerhoogste en enige. De eerste betekende inderdaad een veelheid, want er was niet één Baäl, er waren Baäls, dat wil zeggen: bezitters en beschermers van cultusplaatsen, heilige bossen, open plaatsen, bronnen, bomen, een veelheid van veld- en huisgoden die individueel en plaatsgebonden werkzaam waren, gezamenlijk geen gezicht hadden, geen persoonlijkheid, geen eigennaam, en hooguit 'melkart', stadskoning, heetten: als ze er zo één waren als die van Tyrus. 
  • Er heerste er een Baäl Peôr, naar waar hij thuis was, 
  • of Baäl Hermôn of Baäl Meôn, 
  • er heette er ook één Baäl van het Verbond, een naam die zeker bruikbaar zou zijn geweest voor Abraham goddelijk werk en 
  • één droeg zelfde lachwekkende man dans-Baäl. 
Daar ging weinig waardigheid van uit en geen gemeenschappelijke grootheid. 
Heel anders daarentegen stond het met de veelheid van namen van de God der vaderen, die aan zijn persoonlijke eenheid niet de minste afbreuk deed. Hij heette 
  • "El eljon", hoogste God, 
  • "El Ro'i"; God die mij ziet,
  • "El olâm", God der eonen of 
  • het uit Jacobs vernedering geboren grote visioen, "El Bêtêl", de god van Luz.
Maar die namen waren slechts wisselende aanduidingen voor één en dezelfde allerhoogst zijnde, goddelijke persoon, 
niet plaatsgebonden zoals de versnipperde veelheid van veld- en stads-Baäls, maar 
aanwezig in alles waarvan die andere de individuele eigenaar waren. 
  • De vruchtbaarheid die zij brachten, 
  • de bronnen die zij bewaakten, 
  • de bomen waarin zij woonden en fluisterden, 
  • het onweer waarin zij raasden, 
  • de kiemrijke lente, 
  • de droge oostenwind
 - hij was alles tegelijk wat de andere apart waren ; het behoorde hem toe, de Algod was hij van alles, want uit hem kwam het voort ; in zichzelf vatte hij 
  • het Ik zeggend samen, 
  • het zijn van alle zijn, 
  • Elohim, 
  • de veelheid als éénheid.
p.1261
Over deze naam, Elohim, vertelde Jaäkob heel fascinerende dingen, opwindend voor de zeventig en niet zonder spitsvondigheid. De kwestie die hij aan de orde stelde was 
  • of 'Elohim' als enkelvoudig dan wel als meervoudig moest worden gedacht en 
  • of je dienovereenkomstig dan wel 'Elohim wil' dan wel 'Elohim willen' moest zeggen. 
Omdat een juiste manier van zich uitdrukken belangrijk, was moest hier een knoop worden doorgehakt, en Jaäkob leek dat te doen door aan het enkelvoud de voorkeur te geven. God was één en iedereen die meende dat Elohim het meervoud van 'El' of 'God', bevond zich op een dwaalweg. Zo'n meervoud had dan 'Elim' moeten luiden. 'Elohim' was iets heel anders. Het betekende net zo min een veelheid als de naam Abraham een veelheid betekende. 
  • De man uit Ur had Abram geheten, en daarna was die naam eervol tot Abraham verlengd. 
  • Zo was het ook met Elohim. Het was een honoraire verlenging, niet meer dan dat - in geen geval was er iets mee bedoeld wat met het woord 'veelgodendom' moest worden afgewezen. In zijn onderricht prentte Jaäkob hen dat in. 
Elohiem was Eén. Maar uiteindelijk bleek het er toch weer op neer te komen dat er meer waren, meestal drie. 
In het bos van Mamre had Abraham bezoek gehad van drie mannen toen hij bij de tentopening zat en de dag op zijn heetst was. En de drie mannen waren God de Heer geweest, zoals Abraham die meteen op hen toegesneld was, had vastgesteld. 'Heer' had Abraham gezegd, terwijl hij voor hen ter aarde boog, 'Heer' en 'u'. Maar daartussendoor had hij hen ook met meervoudige woorden aangesproken. En hij had hen uitgenodigd in de schaduw te gaan zitten en zich te goed te doen aan melk en kalfsvlees. En zij aten. En toen zeiden ze: 'Ik kom over precies een jaar bij u terug.' Dat was God. Hij was Eén, maar hij was uitdrukkelijk met zijn drieën. Hij deed aan veelgoderij, maar zei daarbij steeds in principe alleen 'ik', terwijl Abraham afwisselend een enkelvoudige of meervoudige aanspreekvorm had gebruikt. 
Er was dus, als je Jaäkob wat langer aanhoorde, toch wel wat voor te zeggen om de naam Elohim in het meervoud te gebruiken, al was eerder altijd het tegendeel verkondigd. Ja, als je wat langer naar hem luisterde, merkte je dat ook zijn godservaring, net als die van Abram, drievoudig was geweest en uit drie personen had bestaan, uit drie zelfstandige en toch ook weer met elkaar samenvallende, ik-zeggende personen. Hij sprak namelijk 
  • in de eerste plaats over de 'vader' of 'God-de-vader',
  • in de tweede plaats over een 'goede herder' die ons, zijn schapen, weidde en 
  • in de derde plaats over iemand die hij de 'engel' noemde en van wie de zeventig de indruk hadden dat hij ons met duivenvleugels over schaduwde. 
Zij waren Elohim, de drievuldige eenheid.
.
p.1278 - 1287: Dienaar en deugniet - een hoofdstuk over Jozef's schrandere bestuursactiviteiten, dat helemaal het herlezen waard is
.
p.

Nawoord (van Henri Bloemen/KULeuven & Theo Kramer/UniversiteitVanAmsterdam)

p.1335
"Voor de meer theologisch geïnteresseerden heeft Thomas Mann de consequenties van dat wederzijds op elkaar aangewezen-zijn van god (het hoogste) en mens mee in zijn roman ingevlochten. Die komen neer op een afwijzing van 
  • het gnostische wereldbeeld en 
  • de daarmee verbonden idee van verlossing. 
De gnosis verwachtte immers een goddelijk ingrijpen dat de menselijke ziel, die zich door haar vermenging met de aardse materie volledig van haar goddelijke zuiverheid verwijderd had, uit haar aardse gebondenheid zou verlossen. In de laatste hoofdstukken van de inleiding (‘Höllenfahrt), in het fantastische gesprek tussen Jozef en Benjamin in 'De jonge Jozef' en in het ‘Voorspel in hogere sferen’ bij het laatste deel laat Thomas Mann zien hoe de gnostische verlossingsidee incompatibel is met die nieuwe godsidee: 
  • niet de onmiddellijkheid en ogenblikkelijkheid van één verlossingsmoment maakt alles goed, 
  • maar de langzame, verhaalmatige ontwikkeling van de vermenging van god en mens die niemand precies kan voorspellen. 
De god van Jozef is 
  • niet de alleen maar zuivere en reine, de alleen maar goede, en geestelijke, hij is 
  • het ‘geheel’: zuiver en onrein, goed en kwaad, geest en materie tegelijk en door elkaar. 
De god die zich inlaat op de mensen en daardoor ook van hen afhankelijk wordt, wordt door en door gehumaniseerd. Dat is niet zonder-meer een verlaging, een naar de aarde halen van de hemelse schatten, zoals de negentiende-eeuwers het wilden, want de mens blijft in dat eigenaardige verbond wel op het hoogste aangewezen en omgekeerd. 
Het antwoord dat Abraham geeft op een opmerking van Eliëzer dat als je door zo een god – de enige en hoogste die je moet dienen – verlaten wordt – je dan ook helemaal verlaten bent, is even verbluffend als eenvoudig: ja, dat is zo. Daarmee wordt zowel het gnostische als het nihilistische schema geproblematiseerd: 
  • de goddelijke reinheid en zuiverheid zal nooit plaatsvinden, ook niet per verlossing, en 
  • de mens die verlaten wordt (doordat hij het hoogste uit het oog verliest), verzeilt in nietigheid.
Daarmee zijn we in feite bij het hoofdmotief aanbeland, dat Thomas Mann zelf voortdurend genoemd heeft als reden voor het schrijven van dit werk: de humanisering van de mythe
De uiterlijke aanleiding daarvoor was de opkomst van het nazisme in Duitsland, dat zichzelf met behulp van mythische motieven – volk, ras – definieerde en in zijn politieke propaganda en ideologische onderbouwing zonder schroom verwees naar een mythisch verleden waar volgens hen de grond te zoeken was voor deugden als trouw, gehoorzaamheid en offerbereidheid, die hen voor hun misdadige doen goed uitkwamen. Thomas Mann zag daarin niets anders dan een misbruik van het mythische voor een ‘obscurantistische contrarevolutie’."
--

Egypte ADDENDUM

Osarseph

Eenmaal in Egypte, gaf "Jo-zef" zichzelf een nieuwe naam (met referentie naar Osiris) als "Osar-zif".
Maar die naam wordt ook nog in een ander epos gebruikt... waarin hij, op het einde, zichzelf de naam "Mozes" toekent ?!

Wêse (Thebe, Egypte) vs. Wéris (BE)

Over de megalithische gedenktekens in Wéris (dichtbij Durbuy, BE)
bestaat een opmerkelijke studie 
...waarin je leest: "De piramide van Cheops werd in dezelfde periode gebouwd als de megalithische bouwwerken in Wéris."
...en dan vraag jij je af: 
is er een (meer dan etymologisch) verwantschap tussen 
  • Wéris (BE) en 
  • Wêse "met de honderd poorten" (Thebe, Egypte) ?!
http://literaturlexikon.uni-saarland.de/lexika/lexikon-zu-thomas-manns-joseph-und-seine-brueder/lexikon/datensaetze-t/ta-th/theben

Soundtrack

Cinema

Joseph (1995) Son of Jacob The Dreamer Joseph  (met Ben Kingsley) - een flauwe versie
.
Joseph and his Brethren (1950)
.
Potiphar's Wife (1931)
.
Joseph in the Land of Egypt (1914)

--
Speech-to-text

Reacties

Populaire posts van deze blog

De levens van Claus (Mark Schaevers)

Modern Hindu Personalism

Harder Dan Sneeuw (Stefan Hertmans)