Gita Jayanti 2022
GITA JAYANTI 2022
NL/BG 2
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 2: Samenvatting van de Gita
VERS 2.2: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, waar komen deze onzuiverheden vandaan? Ze passen helemaal niet bij iemand die de waarde van het leven kent. Ze leiden niet tot hogere planeten, maar tot schande.
VERS 2.3: O zoon van Pṛthā, geef niet toe aan deze onterende zwakheid. Ze past je niet. Zet deze kleingeestige lafhartigheid van je af en sta op, o bedwinger van de vijand.
VERS 2.7: Ik weet niet meer wat mijn plicht is en ben door een VREKKIGE [in de betekenis van "bekrompen"] zwakheid mijn evenwicht kwijt. In deze toestand vraag ik Je me met zekerheid te vertellen wat het beste voor me is. Ik ben nu Je leerling en geef me volkomen aan Je over. Alsjeblieft, onderricht me.
VERS 2.14: O zoon van Kuntī, het afwisselend komen en gaan van geluk en verdriet is als het komen en gaan van zomer en winter. Ze zijn het gevolg van zintuiglijke waarneming, o afstammeling van Bharata, en men moet ze onbewogen leren verdragen.
VERS 2.16: Zij die de waarheid zien, hebben geconcludeerd
-dat het nietbestaande [het "tijdelijke", in het bijzonder het materiële lichaam] vergankelijk is en
-dat het eeuwige [de ziel] geen verandering ondergaat.
Ze zijn tot deze conclusie gekomen door onderzoek van het wezen van beide.
VERS 2.20: Voor de ziel bestaat er op geen enkel tijdstip geboorte of dood.
-Ze is niet ontstaan,
-ze ontstaat niet en
-ze zal niet ontstaan.
Ze is ongeboren, eeuwig, oorspronkelijk en permanent. Ze wordt niet gedood wanneer het lichaam wordt gedood.
VERS 2.24: Deze individuele ziel is onbreekbaar, onoplosbaar en kan verbrand noch verdroogd worden. Ze is onsterfelijk, overal aanwezig, onveranderlijk, onbeweegbaar en eeuwig dezelfde.
VERS 2.38: Strijd om het strijden zelf, zonder te denken aan geluk of verdriet, winst of verlies, overwinning of nederlaag; wanneer je zo handelt, zul je nooit tot zonde vervallen.
VERS 2.41: Zij die zich op dit pad bevinden zijn vastberaden en richten zich op één doel. Maar de intelligentie van hen die aarzelen, O geliefd kind van de Kuru’s, is wijdvertakt.
VERS 2.44: Zij
-die te gehecht zijn aan zinsbevrediging en materiële rijkdommen en
-die verward raken door zulke dingen,
zullen in hun geest niet de vastberaden overtuiging ontwikkelen om de Allerhoogste Heer toegewijd te dienen.
VERS 2.45: De Veda’s spreken vooral over de drie hoedanigheden van de materiële natuur. O Arjuna, ontstijg aan deze drie hoedanigheden. Raak bevrijd van alle dualiteiten en van alle bezorgdheid om winst of veiligheid en wees verankerd in het zelf.
VERS 2.47: Je hebt het recht om je voorgeschreven plicht te verrichten, maar je hebt geen recht op de vruchten ervan. Zie jezelf nooit als de oorzaak van de resultaten van je activiteiten en wees nooit gehecht aan het niet vervullen van je plicht.
VERS 2.49: O Dhanañjaya, hou alle weerzinwekkende activiteiten op grote afstand door devotionele dienst en geef je in dat bewustzijn volledig over aan de Heer. Zij die naar de vruchten van hun activiteiten verlangen zijn gierigaards [vrekken, in de SB betekenis als "persoon die zijn zintuigen niet kan beheersen]
VERS 2.51: Door op die manier devotionele dienst aan de Heer te verrichten, ontdoen grote wijzen en toegewijden zich van de resultaten van hun activiteiten in de materiële wereld. Zo raken ze bevrijd uit de kringloop van geboorte en dood en bereiken ze de plaats die vrij is van alle ellende [door terug te gaan naar God].
VERS 2.52: Wanneer je intelligentie uit het dichte woud van verwarring tevoorschijn is gekomen, zul je onverschillig staan tegenover alles wat gehoord is en alles wat zal worden gehoord.
VERS 2.53: Wanneer je geest
-niet langer verstoord is door de bloemrijke taal van de Veda’s en
-onbeweeglijk blijft in de concentratie van zelfrealisatie,
dan zul je het goddelijk bewustzijn hebben bereikt.
VERS 2.59: Hoewel de belichaamde ziel van zinnelijk genot weerhouden kan worden, blijft de smaak voor zinsobjecten bestaan. Maar wanneer ze zulke bezigheden opgeeft omdat ze een hogere smaak ervaart, is ze onwankelbaar in haar bewustzijn.
VERS 2.64: Maar wie vrij is van alle gehechtheid en afkeer en in staat is zijn zintuigen met regulerende principes van vrijheid te beheersen, kan de volledige genade van de Heer krijgen.
VERS 2.65: Voor wie zo volkomen tevreden is [in Kṛṣṇa-bewustzijn], bestaat de drievoudige ellende van het materiële bestaan niet meer. Met zo’n tevreden bewustzijn zal iemands intelligentie snel doelgericht zijn.
VERS 2.70: Alleen iemand die niet verstoord wordt door de onophoudelijke stroom van verlangens — die als rivieren in de oceaan stromen, die zelf voortdurend wordt gevuld, maar altijd rustig blijft — kan vrede vinden, maar niet degene die zulke verlangens probeert te vervullen.
VERS 2.71: Wie alle verlangens naar zinsbevrediging heeft opgegeven, wie een leven vrij van verlangens leidt, wie alle bezitsdrang heeft opgegeven en vrij is van vals ego — alleen hij kan werkelijke vrede vinden.
.
NL/BG 3
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 3: Karma-Yoga
VERS 3.9: Men moet activiteiten verrichten als offers aan Viṣṇu, omdat activiteiten anders de oorzaak worden van gebondenheid in de materiële wereld. Vervul daarom je voorgeschreven plichten om Hem tevreden te stellen, o zoon van Kuntī; op die manier zul je altijd vrij blijven van gebondenheid.
VERS 3.12: ‘Wanneer de halfgoden, die verantwoordelijk zijn voor het voorzien in verschillende levensbehoeften, tevreden zijn gesteld met de volbrachte yajña’s, zullen zij jullie alles geven wat nodig is. Maar hij die van zulke giften geniet zonder ze aan de halfgoden terug te offeren, is beslist een dief.’ [- is Krsna hier aan het citeren uit ander geschrift?]
VERS 3.13: ‘De toegewijden van de Heer worden van allerlei soorten zonden bevrijd, omdat ze voedsel eten dat eerst geofferd is. Maar anderen, die voedsel bereiden voor persoonlijke zinsbevrediging, eten beslist uitsluitend zonde.’ [- is Krsna hier aan het citeren uit ander geschrift?]
VERS 3.17: Maar wie zijn menselijke levensvorm aan zelfrealisatie wijdt, wie
-alleen maar vreugde beleeft door en
-tevreden is met
het zich realiseren van het zelf
en zo volkomen voldaan is, voor hem bestaat er geen plicht.
VERS 3.30: O Arjuna, wijd al je activiteiten daarom aan Mij,
-met volledige kennis van Mij,
-zonder verlangens naar winst,
-zonder aanspraak te maken op bezit en
-wees vrij van lusteloosheid en
vecht.
VERS 3.31: Die personen die hun plicht vervullen volgens Mijn voorschriften en dit onderricht met vertrouwen en zonder afgunst naleven, raken bevrijd van de gebondenheid waarin ze zich door hun resultaatgerichte activiteiten bevinden.
VERS 3.33: Zelfs de wijze handelt volgens zijn eigen natuur, want iedereen volgt de natuur die hij van de drie hoedanigheden gekregen heeft — wat baat onderdrukking?
VERS 3.34: Er bestaan beginselen die de afkeer en gehechtheid van de zintuigen met betrekking tot de zinsobjecten reguleren. Men moet zich niet laten beheersen door zulke gehechtheid en afkeer, omdat het struikelblokken zijn op het pad van zelfrealisatie.
VERS 3.43: Wanneer men weet dat men transcendentaal is aan de materiële zintuigen, geest en intelligentie, o sterkgearmde Arjuna, dan moet men de geest met een zorgvuldige, spirituele intelligentie [Kṛṣṇa-bewustzijn] beheersen en zo — door spirituele kracht — deze onverzadigbare vijand, genaamd lust, overwinnen.
.
NL/BG 4
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 4: Transcendentale kennis
VERS 4.13: De vier geledingen van de menselijke samenleving zijn door Mij geschapen op grond van de drie hoedanigheden van de materiële natuur en de activiteiten die daarmee samengaan. Maar hoewel Ik de schepper van dit stelsel ben, moet je weten dat Ik uiteindelijk niet degene ben die handelt, omdat Ik onveranderlijk ben.
VERS 4.14: Er bestaat geen activiteit waardoor Ik beïnvloed word en ook verlang Ik niet naar de vruchten van activiteiten. Wie deze waarheid over Mij begrijpt, zal ook nooit verstrikt raken in karma voor resultaatgerichte activiteiten.
VERS 4.18: Wie inactiviteit ziet in activiteit en activiteit in inactiviteit, is intelligent onder de mensen. Zo iemand bevindt zich op het transcendentale niveau, ook al verricht hij allerlei activiteiten.
VERS 4.20: Omdat hij alle gehechtheid aan de resultaten van zijn activiteiten opgeeft en altijd tevreden en onafhankelijk is, verricht hij geen resultaatgerichte activiteiten, ook al heeft hij allerlei bezigheden.
VERS 4.21: Iemand met dit inzicht
-handelt met volledige beheersing van zijn geest en intelligentie,
-geeft het idee op dat zijn bezittingen zijn eigendom zijn en
-werkt alleen voor het strikt noodzakelijke om in leven te blijven.
Door op die manier bezig te zijn, wordt hij niet beïnvloed door karmische reacties op zonden.
VERS 4.22: Wie tevreden is met wat hij vanzelf ontvangt, wie ontstegen is aan dualiteit, wie vrij is van afgunst en zowel tijdens succes als falen gelijkmoedig blijft, raakt nooit verstrikt, ook al verricht hij allerlei activiteiten.
VERS 4.24: Wie volledig opgaat in Kṛṣṇa-bewustzijn, zal zeker het spirituele koninkrijk bereiken, omdat hij zich volledig inzet voor spirituele activiteiten, waarvan de vervulling absoluut is en waarvan dat wat geofferd wordt van dezelfde spirituele aard is. [Alles is Brahman]
VERS 4.27: Anderen, die zelfrealisatie willen bereiken door het beheersen van de geest en de zintuigen, offeren de functies van alle zintuigen en die van de levensadem als offeringen in het vuur van de beheerste geest.
VERS 4.33: O bedwinger van de vijand, het is beter een offer te brengen met kennis dan enkel materiële bezittingen te offeren. Per slot van rekening, o zoon van Pṛthā, bereiken alle offeractiviteiten hun hoogtepunt in transcendentale kennis.
VERS 4.41: Wie devotionele dienst verricht en zich daarbij van de vruchten van zijn activiteiten onthecht en van wie de twijfels door transcendentale kennis vernietigd zijn, is werkelijk verankerd in het zelf. Op deze manier raakt hij niet meer gebonden door het karma voor zijn activiteiten, o overwinnaar van rijkdom.
VERS 4.42: Daarom moeten de twijfels die door onwetendheid in je hart verschenen zijn, worden weggekapt met het zwaard der kennis. O Bhārata, wapen jezelf met yoga en sta op en strijd.
.
NL/BG 5
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 5: Karma Yoga: Activiteit in Krsna-bewustzijn
VERS 5.2: De Persoonlijkheid Gods antwoordde: Zowel het afstand doen van activiteit als het verrichten van activiteiten met devotie leidt tot bevrijding. Maar van deze twee is activiteit in devotionele dienst beter dan het afstand doen van activiteit.
VERS 5.4: Alleen onwetenden zeggen dat devotionele dienst [karma-yoga] en het analytische onderzoek van de materiële wereld [sāṅkhya] van elkaar verschillen. Zij die werkelijk geleerd zijn, zeggen dat iemand die zich volledig toelegt op één van deze twee paden, het resultaat van beide krijgt.
VERS 5.8-9: Hoewel een persoon met goddelijk bewustzijn ziet, hoort, voelt, ruikt, eet, zich voortbeweegt, slaapt en ademt, is hij er zich altijd van bewust dat hij eigenlijk helemaal niets doet. Want terwijl hij spreekt, zich ontlast, iets in ontvangst neemt of zijn ogen opent of sluit, is hij er zich diep vanbinnen altijd van bewust
-dat alleen de materiële zintuigen en de zinsobjecten op elkaar inwerken en
-dat hij los van hen staat.
VERS 5.12: De ziel die voortdurend is toegewijd, bereikt volkomen vrede, omdat ze alle resultaten van haar activiteiten aan Mij afstaat. Maar wie niet verbonden is met het Goddelijke en begerig is naar de vruchten van zijn arbeid, raakt verstrikt.
VERS 5.14: De belichaamde ziel, meester van de stad van het lichaam,
-geeft geen aanzet tot activiteiten,
-zet ook anderen niet tot activiteiten aan en
-laat evenmin activiteiten vrucht dragen.
Dit alles wordt teweeggebracht door de hoedanigheden van de materiële natuur.
VERS 5.17: Wanneer iemands intelligentie, geest en geloof allemaal geconcentreerd zijn op de Allerhoogste en hij alleen daar zijn toevlucht zoekt, dan wordt hij door volkomen kennis volledig gezuiverd van misvattingen en gaat hij zonder omwegen verder op het pad van bevrijding.
VERS 5.19: Degenen met een geest gegrond in onverstoorbaarheid en gelijkmoedigheid hebben de toestanden van geboorte en dood al overwonnen. Ze zijn zo onberispelijk als Brahman en bevinden zich daarom al in Brahman.
VERS 5.21: Zo’n bevrijd persoon voelt zich niet aangetrokken tot materieel genot voor de zintuigen, maar blijft altijd in diepe meditatie en ervaart innerlijk geluk. Op deze manier geniet de zelfgerealiseerde persoon oneindige vreugde, omdat hij op de Allerhoogste mediteert.
VERS 5.23: Wanneer iemand, voordat hij zijn huidige lichaam opgeeft, in staat is
-de drangen van de materiële zintuigen te weerstaan en
-de sterke invloed van verlangen en woede weet te beheersen,
dan bevindt hij zich in de juiste positie en is hij gelukkig in deze wereld.
VERS 5.26: Wie vrij is van woede en van alle materiële verlangens, wie zelf-gerealiseerd en zelf-gedisciplineerd is en voortdurend streeft naar volmaaktheid, is verzekerd van bevrijding in de Allerhoogste in de zeer nabije toekomst.
VERS 5.27-28: Door
-zich voor externe zins-objecten af te sluiten,
-zijn ogen en blik op het punt tussen de twee wenkbrauwen gericht te houden en
-de in-en uitademing stil te houden in zijn neusgaten en
-zo zijn geest, zintuigen en intelligentie te beheersen,
raakt de transcendentalist die naar bevrijding streeft, verlost van verlangen, angst en woede. Wie altijd in deze toestand verkeert, is zeker bevrijd.
.
NL/BG 6
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 6: Dhyana-Yoga
VERS 6.1: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Wie niet gehecht is aan de vruchten van zijn activiteiten en handelt volgens zijn plicht, bevindt zich in de onthechte levensorde en is de ware mysticus, maar niet degene die geen vuur ontsteekt en geen plichten vervult.
VERS 6.2: O zoon van Pāṇḍu, weet dat wat onthechting genoemd wordt, hetzelfde is als yoga of het verbinden van jezelf met de Allerhoogste, want niemand kan een yogī worden zonder het verlangen naar zinsbevrediging op te geven.
VERS 6.7: Voor wie de geest overwonnen heeft, is de Superziel al bereikt, omdat hij vrede heeft gevonden. Voor zo iemand zijn geluk en verdriet, hitte en kou, eer en schande één en hetzelfde.
VERS 6.10: De transcendentalist moet zijn lichaam, geest en zelf altijd gebruiken in relatie met de Allerhoogste. Hij moet alleen en op een afgezonderde plaats leven en voortdurend zorgvuldig zijn geest beheersen. Hij moet vrij zijn van verlangens en van het idee iets te bezitten.
VERS 6.13-14: Men moet
-zijn romp, nek en hoofd in een rechte lijn gestrekt houden en
-dan onbeweeglijk naar de punt van de neus staren.
Op die manier moet men
-met een onverstoorde, bedwongen geest,
-zonder angst en
-volkomen vrij van seksualiteit
op Mijn gedaante in het hart mediteren en Mij het hoogste doel van het leven maken.
VERS 6.17: Wie gematigd is in eten, slapen, ontspanning en werk, kan door het beoefenen van yoga alle materiële pijn verlichten.
VERS 6.20-23: In het stadium van volmaaktheid, dat de toestand van diepe meditatie of samādhi wordt genoemd, wordt de geest volledig van materiële mentale activiteiten weerhouden door de beoefening van yoga. Deze volmaaktheid wordt gekenmerkt door het vermogen om
-met de zuivere geest het zelf te aanschouwen en
-daarbij plezier en vreugde in het zelf te ervaren.
In die vreugdevolle toestand ervaart men oneindig transcendentaal geluk met transcendentale zintuigen. Bevindt men zich eenmaal in die toestand, dan verwijdert men zich niet meer van de waarheid, en wanneer dit bereikt is, denkt men dat er geen grotere rijkdom bestaat. Wie zich in een dergelijke positie bevindt, raakt nooit verstoord, zelfs niet te midden van de grootste moeilijkheden. Dit is werkelijke vrijheid van alle ellende die voortkomt uit het contact met materie.
VERS 6.24: Yoga moet met vastberadenheid en vertrouwen worden beoefend, zonder van het pad af te wijken. Daarnaast moet men alle materiële verlangens, die voortkomen uit mentale speculatie, zonder uitzondering opgeven om zo alle zintuigen aan alle kanten met de geest te beheersen.
VERS 6.27: De yogī die zijn geest op Mij geconcentreerd heeft, bereikt beslist het allerhoogste transcendentale geluk. Hij is aan de hoedanigheid hartstocht ontstegen en beseft dat hij kwalitatief gelijk is aan het Absolute. Op die manier is hij bevrijd van alle karmische reacties op zijn vroegere daden.
VERS 6.32: De volmaakte yogī is degene die door vergelijking met zichzelf de ware gelijkheid van alle wezens ziet [als gelijkwaardig aan zichzelf], zowel tijdens hun geluk als hun verdriet, o Arjuna!
VERS 6.35: Heer Śrī Kṛṣṇa zei: O sterk-gearmde zoon van Kuntī, het is ongetwijfeld erg moeilijk om de rusteloze geest te bedwingen, maar het is mogelijk door de juiste oefening en door onthechting.
VERS 6.40: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: O zoon van Pṛthā, een transcendentalist die gunstige activiteiten verricht, zal nooit verloren gaan, niet in dit leven en niet in het volgende, want wie goed doet, Mijn vriend, wordt nooit overmand door kwaad. [Of: bereikt nimmer een ongunstige bestemming]
VERS 6.46: De yogī staat
-boven de asceet,
-boven de empirische filosoof en
-boven degene die uit is op de resultaten van zijn handelingen.
Wees daarom onder alle omstandigheden een yogī, o Arjuna.
.
NL/BG 7
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 7: Kennis van de Absolute
VERS 7.8: O zoon van Kuntī, Ik ben de smaak van water, het licht van de zon en de maan, en de lettergreep oṁ in de Vedische mantra’s; Ik ben het geluid in de ether en de bekwaamheid in de mens.
VERS 7.9: Ik ben de oorspronkelijke geur van aarde en de hitte in vuur. Ik ben het leven van al wat leeft en de ascese van alle asceten.
VERS 7.10: O zoon van Pṛthā, weet dat Ik het oorspronkelijke zaad ben van al wat is en ook de intelligentie van de intelligenten en de moed van de machtigen.
VERS 7.11: Ik ben de kracht van de sterken die vrij is van hartstocht en begeerte. En Ik ben seksualiteit die niet tegen religieuze principes indruist, o heer van de Bhārata’s [Arjuna].
VERS 7.12: Weet dat alle zijns-toestanden — zij het in goedheid, hartstocht of onwetendheid — gemanifesteerd worden door Mijn energie. In zekere zin ben Ik alles, maar Ik ben onafhankelijk. Ik ben niet onderhevig aan de hoedanigheden van de materiële natuur, omdat deze zich juist in Mij bevinden.
VERS 7.27: O afstammeling van Bharata, o bedwinger van de vijand, alle levende wezens worden in verblinding geboren, verward door de dualiteiten die voortkomen uit verlangen en haat.
.
NL/BG 8
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 8: Het bereiken van de Allerhoogste
VERS 8.3: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei:
-Het onvernietigbare, transcendentale levend wezen wordt Brahman genoemd en zijn eeuwige aard adhyātma, het zelf.
-Activiteiten die verband houden met het ontwikkelen van de materiële lichamen van levende wezens worden karma of resultaatgerichte activiteiten genoemd.
VERS 8.7: Denk daarom altijd aan Mij in de gedaante van Kṛṣṇa, o Arjuna, en vervul tegelijkertijd je voorgeschreven plicht als strijder. Wanneer je activiteiten aan Mij zijn gewijd en je geest en intelligentie op Mij gevestigd zijn, zul je Mij ongetwijfeld bereiken.
VERS 8.8: Wie op Mij mediteert als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en zonder van het pad af te dwalen voortdurend aan Me denkt, zal Me zeker bereiken, o Pārtha.
VERS 8.9: Men moet op de Allerhoogste Persoon mediteren als degene
-die alles weet,
-die de oudste is en
-de bestuurder, als degene
-die kleiner is dan het kleinste en
-de instandhouder van alles, als degene
-die alle materiële opvattingen te boven gaat,
-die onvoorstelbaar is en
-altijd een persoon.
Hij straalt als de zon en is transcendentaal, ontstegen aan deze materiële natuur.
VERS 8.11: Personen
-die geleerd zijn in de Veda’s,
-die oṁkāra chanten en
-die grote wijzen in de onthechte levensorde zijn,
treden binnen in het Brahman. Wie zulke volmaaktheid verlangt, leeft celibatair. Ik zal je nu in het kort deze methode uitleggen waardoor men verlossing kan bereiken.
VERS 8.12: Verankerd zijn in yoga betekent dat je je van alle zintuiglijke bezigheden onthecht. Door
-alle poorten van de zintuigen te sluiten,
-de geest op het hart te concentreren en
-de levensadem naar de kruin van het hoofd te brengen,
raakt men verankerd in yoga.
VERS 8.13: Wie standvastig is in yoga en de heilige lettergreep oṁ, de allerhoogste lettercombinatie, heeft gechant, zal beslist de spirituele planeten bereiken wanneer hij op het moment dat hij zijn lichaam verlaat, aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods denkt.
VERS 8.28: Wie het pad van devotionele dienst kiest, behoudt de resultaten verkregen door
-het bestuderen van de Veda’s,
-het brengen van offers,
-het beoefenen van ascese,
Phet doen van schenkingen of
-het verrichten van filosofische en resultaatgerichte activiteiten.
Door eenvoudig devotionele dienst te verrichten krijgt hij al deze resultaten en bereikt hij uiteindelijk de aller-hoogste eeuwige verblijfplaats.
.
NL/BG 9
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 9: De meest vertrouwelijke kennis
VERS 9.2: Deze kennis is de koning van alle onderricht, het geheimste van alle geheimen. Ze is de zuiverste kennis en omdat ze door bewustwording rechtstreeks inzicht geeft in het zelf, is ze de vervolmaking van religie. Ze is onvergankelijk en wordt met plezier beoefend.
VERS 9.4: In Mijn ongemanifesteerde vorm doordring Ik dit hele universum. Alle wezens bevinden zich in Mij, maar Ik ben niet in hen.
VERS 9.9: O Dhanañjaya, Ik raak door al deze activiteiten niet gebonden. Ik ben altijd onthecht van al deze materiële activiteiten en blijf neutraal.
VERS 9.12: Zij die op zo’n manier verward zijn, raken aangetrokken tot demonische en atheïstische opvattingen. In die verwarde toestand
-is hun hoop op bevrijding ijdel,
-zijn hun resultaatgerichte activiteiten gedoemd te mislukken en
-is de kennis die ze verwerven waardeloos.
VERS 9.13: O zoon van Pṛthā, zij die niet misleid zijn, de grote zielen, worden door de goddelijke natuur beschermd. Ze zijn voortdurend en uitsluitend bezig met devotionele dienst, omdat ze Me kennen als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die oorspronkelijk en onuitputtelijk is.
VERS 9.15: Anderen, die offeren door kennis te cultiveren, vereren de Allerhoogste Heer
-als degene die één is en geen gelijke heeft,
-als degene die verdeeld is in vele en
-als de kosmische gedaante.
VERS 9.17: Ik ben de vader van dit universum, de moeder, de instandhouder en de grootvader. Ik ben het object van kennis, de zuiveraar en de lettergreep oṁ. Ook ben Ik de Ṛg-, de Sāma-en de Yajur-veda.
VERS 9.18: Ik ben het doel, de instandhouder, de meester, de getuige, de verblijfplaats, de toevlucht en de allerbeste vriend. Ik ben de schepping en de vernietiging, de grond van alles, de rustplaats en het eeuwige zaad.
VERS 9.22: Maar zij die
-Mij voortdurend met onverdeelde devotie vereren en
-op Mijn transcendentale gedaante mediteren,
die
-breng Ik wat ze missen en
-laat Ik behouden wat ze hebben.
VERS 9.30: Wie devotionele dienst verricht, moet, ook al begaat hij de verfoeilijkste daad, als heilig worden beschouwd, omdat hij vastberaden het juiste doel nastreeft.
VERS 9.32: O zoon van Pṛthā, zij die hun toevlucht bij Mij zoeken, kunnen de allerhoogste bestemming bereiken, ook al zijn ze van lagere afkomst — [waarom staat hier geen komma ??] vrouwen, vaiśya’s [handelaars] of śūdra’s [arbeiders].
.
NL/BG 10
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 10: De volheid van de Absolute
VERS 10.6: De zeven grote wijzen en de vier andere grote wijzen voor hen, evenals de Manu’s [de voorouders van de mensheid], komen uit Mij voort door geboorte uit Mijn geest, en alle levende wezens, die de verschillende planeten bevolken, stammen van hen af.
VERS 10.9: De gedachten van Mijn zuivere toegewijden zijn voortdurend van Mij vervuld, hun leven is volledig aan Mijn dienst gewijd en door elkaar te verlichten en voortdurend over Mij te spreken, ervaren ze grote tevredenheid en geluk.
VERS 10.10: Aan hen die Mij voortdurend met liefde en devotie dienen, geef Ik het verstand waarmee ze tot Mij kunnen komen.
VERS 10.18: O Janārdana, beschrijf alsjeblieft nogmaals uitvoerig Je mystieke volheden. Ik krijg er nooit genoeg van over Jou te horen, want hoe meer ik hoor, hoe meer ik de nectar van Je woorden wil proeven.
VERS 10.21: Onder de Āditya’s ben Ik Viṣṇu, van de lichtgevende hemellichamen ben Ik de stralende zon, onder de Maruts ben Ik Marīci en van de sterren ben Ik de maan.
VERS 10.22: Van de Veda’s ben Ik de Sāma-veda; onder de halfgoden ben Ik Indra, de hemelkoning; van de zintuigen ben Ik de geest, en in de levende wezens ben Ik de levenskracht [het bewustzijn, "cetanā" - is dat hetzelfde als "citta" of "caitya" of "caitanya" ?? ].
VERS 10.25: Onder de grote wijzen ben Ik Bhṛgu; van alle geluidsvibraties ben Ik het transcendentale oṁ; van alle offers ben Ik het chanten van de heilige namen [japa], en van onverplaatsbare dingen ben Ik het Himālaya-gebergte.
VERS 10.31: Van alles wat zuivert ben Ik de wind; onder degenen die wapens hanteren ben Ik Rāma; van de vissen ben Ik de haai en van de rivieren ben Ik de Ganges.
VERS 10.34: Ik ben de allesverslindende dood en de voortbrenger van al wat komen zal. Onder vrouwen ben Ik Kīrti (roem), Śrī (geluk), Vāk (welsprekendheid), Smṛti (geheugen), Medhā (intelligentie), Dhṛti (standvastigheid) en Kṣamā (geduld).
VERS 10.36: Ik ben ook het gokken van valsspelers en van al wat schittert ben Ik de schittering. Ik ben overwinning, IK BEN AVONTUUR en Ik ben de kracht van de sterken.
VERS 10.38: Van alle middelen om wetteloosheid tegen te gaan ben Ik de straf, en onder degenen die overwinning nastreven, ben Ik moraliteit. Van geheime dingen ben Ik de stilte en Ik ben de wijsheid van de wijzen.
.
NL/BG 11
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 11: De kosmische gedaante
VERS 11.7: O Arjuna, aanschouw in één oogopslag alles wat je wilt zien in dit lichaam van Mij! Deze kosmische gedaante kan je alles laten zien wat je nu en in de toekomst ook maar verlangt te zien. Alles — zowel het bewegende als het niet-bewegende — is hier volledig aanwezig, op één plaats.
VERS 11.13: Op dat moment kon Arjuna in de kosmische gedaante van de Heer de oneindige expansies van het universum op één plaats bij elkaar zien, ook al waren deze in vele, vele duizenden verdeeld.
VERS 11.32: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Ik ben de tijd, de grote vernietiger van alle werelden en Ik ben hier gekomen om alle mensen te vernietigen. Met uitzondering van jullie [de Pāṇḍava’s], zullen alle strijders hier aan beide zijden worden gedood.
VERS 11.36: Arjuna zei: O meester van de zintuigen, de wereld verheugt zich in het horen van Je naam en daardoor raakt iedereen aan Je gehecht. De volmaakte wezens brengen Je hun respectvolle eerbetuigingen, maar de demonen zijn bang en vluchten alle kanten uit. En dit alles is zoals het moet zijn.
VERS 11.37: O verhevene, groter zelfs dan Brahmā, Jij bent de oorspronkelijke Schepper. Waarom zouden ze Je dan niet hun respectvolle eerbetuigingen brengen? O onbegrensde, God der goden, toevlucht van het universum! Je bent de onoverwinnelijke oorsprong, de oorzaak van alle oorzaken en Je bent ontstegen aan de materiële wereld.
VERS 11.39: JE BENT LUCHT en Je bent de allerhoogste bestuurder! Je bent vuur, Je bent water en Je bent de maan! Je bent Brahmā, het eerste levend wezen, en Je bent de overgrootvader. Ik breng Je daarom duizendmaal mijn respectvolle eerbetuigingen, steeds weer opnieuw!
VERS 11.44: Jij bent de Allerhoogste Heer die het waard is door ieder levend wezen vereerd te worden. Daarom val ik neer om Je mijn respectvolle eerbetuigingen te brengen en Je om genade te smeken.
-Zoals een vader de brutaliteit van zijn zoon tolereert,
-zoals een vriend zich niet aan de vrijmoedigheid van een vriend stoort of
-zoals een echtgenoot de vertrouwelijkheid van zijn vrouw toelaat, [en dus niet omgekeerd, zoals in de - misogyne? - EN2nd vertaling!]
vergeef zo ook alsjeblieft al die keren dat ik Je zonder eerbied heb behandeld.
.
NL/BG 12
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 12: Devotionele dienst
VERS 12.8: Richt je geest alleen op Mij, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, en gebruik al je intelligentie in Mijn dienst. Op die manier zul je ongetwijfeld altijd in Mij leven.
VERS 12.9: Beste Arjuna, o overwinnaar van rijkdom, als je niet in staat bent je geest met onverdeelde aandacht op Mij te concentreren, volg dan de regels en bepalingen van bhakti-yoga. Ontwikkel zo het verlangen om Me te bereiken.
VERS 12.10: Als je de regels van bhakti-yoga niet kunt volgen, probeer dan voor Mij te werken, want door voor Mij te werken zul je tot het niveau van volmaaktheid komen.
VERS 12.11: Maar ben je niet in staat om in dat bewustzijn voor Me te werken, probeer dan afstand te doen van alle resultaten van je werk en probeer zelf-beheerst te zijn.
VERS 12.12: Wanneer je dat niet in praktijk kunt brengen, houd je dan bezig met het cultiveren van kennis. Maar
-beter dan kennis is meditatie en
-beter dan meditatie is onthechting van de vruchten van je activiteiten, want door zulke onthechting kun je tot gemoedsrust komen.
VERS 12.16: Die toegewijde van Mij
-die niet afhankelijk is van de geijkte gang van zaken,
-die zuiver en bekwaam is,
-die geen zorgen heeft,
-die vrij is van alle pijn en
-geen resultaten [voor eigen profijt] meer nastreeft,
is Mij zeer dierbaar.
VERS 12.18-19: Hij
-die onpartijdig is ten opzichte van vriend en vijand,
-die onaangedaan is door
--eer en schande,
--hitte en kou,
--geluk en ellende,
--roem en beruchtheid,
-die altijd vrij is van slecht gezelschap,
-die altijd zwijgzaam is en
-tevreden met alles,
-die geen vaste verblijfplaats heeft,
-die gegrond is in kennis en
-bezig is met devotionele dienst aan Mij
— zo iemand is Me zeer dierbaar.
.
NL/BG 13
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 13: Natuur, genieter en bewustzijn
VERS 13.8-12: Nederigheid; bescheidenheid; geweldloosheid; verdraagzaamheid; eenvoud; het benaderen van een bonafide spiritueel leraar; reinheid; standvastigheid; zelfbeheersing; onthechting van objecten van zinsbevrediging; afwezigheid van vals ego; het inzicht dat geboorte, dood, ouderdom en ziekte bronnen van ellende zijn; onthechting; vrijheid van verstrikking met kinderen, vrouw, huis en de rest; gelijkmoedigheid zowel tijdens aangename als onaangename gebeurtenissen; voortdurende en onvermengde devotie voor Mij; ernaar streven om in een afgezonderde plaats te wonen; terughoudendheid ten opzichte van gewone mensen; het aanvaarden van het belang van zelfrealisatie, en filosofisch zoeken naar de Absolute Waarheid — dit alles noem Ik kennis
1en alles daarbuiten is onwetendheid.
VERS 13.15: De Superziel is de oorsprong van alle zintuigen, maar toch heeft Hij Zelf geen [materiële] zintuigen ["nirgunam"]. Hij is onthecht, ook al is Hij de instandhouder van alle levende wezens. Hij is ontstegen aan de drie hoedanigheden van de materiële natuur, maar tegelijkertijd is Hij de meester van alle hoedanigheden van de materiële natuur.
VERS 13.18: Hij is de bron van licht in alle lichtgevende voorwerpen. Hij is ontstegen aan de duisternis van de materie en is onzichtbaar. Hij is kennis, het kenbare en het doel van kennis. Hij bevindt Zich in het hart van iedereen.
VERS 13.20: Weet dat de MATERIËLE NATUUR en de levende wezens GEEN BEGIN hebben. Hun transformaties en de hoedanigheden van de materie zijn voortbrengselen van de materiële natuur.
VERS 13.27: O beste onder de Bhārata’s, alles wat om je heen bestaat, zowel het beweeglijke als het onbeweeglijke, is niet meer dan een combinatie van het veld van activiteiten en de kenner van het veld. [Volgens Andrew: suggereert dit Quantum Fysica?]
VERS 13.32: Degenen met de visie der eeuwigheid, kunnen zien dat de onvergankelijke ziel
-transcendentaal is en
-eeuwig en dat ze
-ontstegen is aan de hoedanigheden van de materiële natuur.
Ondanks haar contact met het materiële lichaam, o Arjuna, doet de ziel niets en raakt ze nooit verstrikt.
VERS 13.34: O afstammeling van Bharata, zoals één zon dit hele universum verlicht, zo verlicht het ene levend wezen het hele lichaam met bewustzijn.
.
NL/BG 14
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 14: De drie hoedanigheden van de materiële natuur
VERS 14.4: Weet, o zoon van Kuntī, dat alle levensvormen kunnen bestaan door hun geboorte in de materiële natuur en dat Ik de VADER ben die het zaad geeft.
VERS 14.19: Wie
-goed beseft dat tijdens alle activiteiten niets anders dan deze drie hoedanigheden van de materiële natuur werkzaam zijn, en wie
-de Allerhoogste Heer kent, die aan al deze hoedanigheden ontstegen is,
bereikt Mijn spirituele natuur.
VERS 14.22-25: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: O zoon van Pāṇḍu, wie
-geen hekel heeft aan verlichting, gehechtheid en illusie wanneer deze zich voordoen, maar er evenmin naar verlangt wanneer ze verdwijnen;
-wie onbewogen en onverstoorbaar is tijdens al deze wisselwerkingen van de materiële hoedanigheden en neutraal en transcendentaal blijft, omdat hij weet dat alleen de hoedanigheden werkzaam zijn;
-wie verankerd is in het zelf en geluk en ellende als hetzelfde beschouwt;
-wie dezelfde waarde hecht aan een kluit aarde, een steen en een brok goud;
-wie neutraal is ten opzichte van alles wat wenselijk en niet wenselijk is;
-wie standvastig is en gelijkmoedig blijft tijdens eer en schande of wanneer hij geprezen wordt of bespot;
-wie vriend en vijand op dezelfde manier behandelt en zich van alle materiële activiteiten onthecht heeft
— van zo’n persoon wordt gezegd dat hij aan de drie hoedanigheden van de materiële natuur is ontstegen.
.
NL/BG 15
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 15: De Allerhoogste Persoon
VERS 15.5: Zij
-die vrij zijn van hoogmoed, illusie en verkeerd gezelschap,
-die het eeuwige begrijpen,
-die niets meer te maken willen hebben met materiële lust,
-die bevrijd zijn van de dualiteiten van geluk en ellende en
-die, omdat ze niet verward zijn, weten hoe ze zich aan de Allerhoogste Persoon moeten overgeven,
bereiken dat eeuwige koninkrijk.
VERS 15.8: In de materiële wereld draagt het levend wezen zijn verschillende levensopvattingen [de geest met zijn verlangens, inclusief de zintuigen ; m.a.w. diens zintuigen samen met de subtiele elementen - ref. SB 11.22.37 ] mee van het ene lichaam naar het andere zoals de lucht aroma’s meevoert. Op die manier neemt het een bepaald soort lichaam aan en verlaat het ook dat weer om een andere aan te nemen.
VERS 15.13: Ik ga binnen in alle planeten en door Mijn energie blijven ze in hun baan. IK WORD DE MAAN en voorzie daardoor alle gewassen van levenssap.
VERS 15.16: Er zijn twee categorieën van wezens:
-de veranderlijke [feilbaren ; ref. (2) ] en
de onveranderlijke [onfeilbaren].
In de materiële wereld is ieder levend wezen veranderlijk [feilbaar], maar alle levende wezens in de spirituele wereld worden onveranderlijk [onfeilbaar] genoemd.
VERS 15.18: Omdat Ik transcendentaal ben, ontstegen aan zowel de veranderlijken [feilbaren] als de onveranderlijken [onfeilbaren], en omdat Ik de grootste ben, word Ik in de wereld, evenals in de Veda’s, geprezen als die Allerhoogste Persoon.
.
NL/BG 16
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 16: De goddelijke en de demonische eigenschappen
VERS 16.8: Ze zeggen
-dat deze wereld
--onwerkelijk is,
--geen fundament heeft en
-dat er geen God is die hem bestuurt. [Ze zeggen
-dat de wereld]
--voortkomt uit seksueel verlangen en
--geen andere oorzaak heeft dan lust.
VERS 16.9: Overtuigd van zulke opvattingen wijden de demonen, die zichzelf hebben verloren en geen intelligentie bezitten, zich aan rampzalige, gruwelijke werken die bedoeld zijn om de wereld te vernietigen.
VERS 16.13-15: Een demonisch persoon denkt: ‘Vandaag is dit mijn rijkdom, maar door mijn sluwe plannen zal ik meer bemachtigen. Zoveel heb ik nu, maar dat zal in de toekomst meer worden, en meer. Hij is mijn vijand, maar ik heb hem gedood en al mijn andere vijanden zullen ook worden gedood. Ik ben de heer van alles. Ik ben de genieter. Ik ben volmaakt, machtig en gelukkig. Ik ben de rijkste man, omringd door aristocratische familie-leden. Niemand is zo machtig en gelukkig als ik. Ik zal offers brengen, ik zal schenkingen doen en op die manier zal ik genieten.’ Zo worden zulke personen misleid door onwetendheid.
VERS 16.21: Er zijn drie poorten die tot deze hel leiden: lust, woede en hebzucht. Ieder verstandig mens moet deze drie opgeven, omdat ze tot de degradatie van de ziel leiden.
VERS 16.23: Hij die
-de bepalingen van de geschriften verwerpt en
-vanuit zijn eigen verlangens handelt,
wordt niet gelukkig en bereikt
-noch volmaaktheid,
-noch de allerhoogste bestemming.
.
NL/BG 17
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 17: De vormen van geloof
VERS 17.5-6: Zij
-die zware ascese en verstervingen [die niet in de geschriften worden aanbevolen] ondergaan en deze uit trots en egoïsme verrichten,
-die door lust en gehechtheid gedreven worden,
-die dwaas zijn en zowel de materiële elementen van het lichaam als de Superziel vanbinnen folteren,
staan bekend als demonen.
VERS 17.19: Ascese
-verricht uit dwaasheid,
-met zelf-foltering of
-bedoeld om anderen te vernietigen of te verwonden,
wordt ascese in de hoedanigheid onwetendheid genoemd.
.
NL/BG 18
Bhagavad-gītā zoals ze is - Hoofdstuk 18: Conclusie: De volmaaktheid van onthechting
VERS 18.2: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei:
-Het afstand doen van ACTIVITEITEN die gebaseerd zijn op materiële verlangens, wordt door grote geleerden de onthechte levensorde [sannyāsa] genoemd.
-En afstand doen van de VRUCHTEN van alle activiteiten wordt door de wijzen onthechting [tyāga] genoemd.
VERS 18.10: Een intelligent en onthecht persoon in de hoedanigheid goedheid die geen hekel heeft aan onaangename activiteiten, maar die evenmin gehecht is aan aangename activiteiten, heeft geen twijfels over activiteit.
VERS 18.12: Wie niet onthecht is, zal na zijn dood worden opgewacht door de drie soorten resultaten van zijn activiteiten — gewenste, ongewenste en gemengde. Maar zij die zich in de onthechte levensorde bevinden, ontkomen aan zulke resultaten die genot en leed veroorzaken.
VERS 18.14: De vijf factoren van activiteit zijn:
-de plaats van handeling [het lichaam],
-de handelende persoon,
-de verschillende zintuigen,
-de verschillende soorten inspanning en
-uiteindelijk de Superziel.
VERS 18.17: Wie niet gedreven wordt door vals ego en een intelligentie heeft die niet verward is, is niet degene die doodt, ook al doodt hij mensen in deze wereld. En evenmin raakt hij gebonden door zijn daden. [?!]
VERS 18.18: Kennis, het object van kennis en de kenner zijn de drie FACTOREN die tot activiteit leiden.
De zintuigen, de handeling zelf en de handelende persoon zijn de drie ONDERDELEN waaruit een activiteit is samengesteld.
VERS 18.26: Hij die
-zonder contact met de hoedanigheden van de materiële natuur,
-zonder vals ego,
-vol vastberadenheid en enthousiasme
zijn plicht vervult
en zowel tijdens succes als falen standvastig blijft,
wordt gezien als een persoon die handelt in de hoedanigheid goedheid.
VERS 18.46: Wanneer men de alomtegenwoordige Heer, de oorsprong van alle wezens, aanbidt, kan men door het verrichten van zijn eigen voorgeschreven activiteiten volmaakt worden.
VERS 18.47: Het is beter om je eigen plicht te doen, ook al vervul je die onvolmaakt, dan om de plicht van iemand anders op je te nemen en die volmaakt te vervullen. Plichten die zijn voorgeschreven op grond van iemands aard, leiden nooit tot karmische reacties op zonden.
VERS 18.48: Iedere inspanning gaat gepaard met fouten, zoals vuur gepaard gaat met rook. Men moet daarom zijn aangeboren activiteit niet opgeven, o zoon van Kuntī, zelfs al is zulke activiteit vol onvolkomenheden.
VERS 18.56: Hoewel Mijn zuivere toegewijde met allerlei activiteiten bezig is, bereikt hij, onder Mijn bescherming en door Mijn genade, de eeuwige en onvergankelijke woning.
VERS 18.58: Wanneer je je van Mij bewust wordt, zul je door Mijn genade alle hindernissen van het gebonden bestaan overwinnen. Maar als je je activiteiten niet in zo’n bewustzijn verricht maar handelt vanuit vals ego, zonder naar Mij te luisteren, zul je verloren zijn.
VERS 18.61: De Allerhoogste Heer bevindt Zich in ieders hart, o Arjuna, en bestuurt de omzwervingen van alle levende wezens, die zich als het ware op een machine bevinden die gemaakt is van de materiële energie.
VERS 18.62: O afstammeling van Bharata, geef je volledig aan Hem [terwijl hij toch voor zijn neus staat !?] over. Door Zijn genade zul je transcendentale vrede vinden en het allerhoogste, eeuwige koninkrijk bereiken.
VERS 18.65: Denk onafgebroken aan Me, word Mijn toegewijde, aanbid Me en breng je eerbetuigingen aan Mij. Op die manier zul je zeker tot Me komen. Dat beloof Ik je omdat je Mijn zeer dierbare vriend bent. = BG 9.34
VERS 18.70: En Ik verklaar dat degene die dit heilige gesprek van ons bestudeert, Me met zijn intelligentie vereert.
VERS 18.71: En wie vol vertrouwen en zonder kwaadaardigheid luistert, zal worden bevrijd van de karmische reacties op zijn zonden en zal de planeten bereiken die gunstig zijn en waar de vromen verblijven.
--
(1) https://vanipedia.org/wiki/Dutch_-_Bhagavad-g%C4%ABt%C4%81_zoals_ze_is
(2) Andere referenties :
http://bhagavata.net/hayesvar/hayesvargita/hoofdstuk15.html
(BG 15.16) Er zijn twee soorten wezens in het heelal: de feilbare en de onfeilbare; alle schepselen zijn feilbaar, maar de wezens in verhoogde staat zijn onfeilbaar.
Het hier met 'wezens' weergegeven woord is het steeds weer terugkerende purushau: personen. Het geeft aan dat alle schepselen, ook de planten en de dieren, in diepste wezen personen zijn: individuen met eigen kenmerken, en geen schijnentiteiten. De schepselen, ingekapseld in hun materiële geest en stoffelijk omhulsel, waarmee ze zich vereenzelvigen, zijn feilbaar, omdat geest en omhulsel bestuurd worden door de leibanden. Alleen zij die aan de leibanden ontstegen zijn en zich in de verhoogde staat (kuta) bevinden, zijn onfeilbaar. Ze kunnen weliswaar nog in een stoffelijk lichaam wonen maar identificeren zich er niet meer mee. Omdat ze lichaam en geest consequent in dienst van de Alvervulde stellen, worden deze als gespiritualiseerd of bovenzinnelijk beschouwd.
(BG 15.17-18) Er is echter nog een ander Wezen, de Hoogste Persoon, Opperziel geheten, die, in de drie werelden binnengegaan, ze in stand houdt als de Eeuwige Heer. Omdat Ik het ben die zowel de feilbaren als de onfeilbaren te boven ga, ben Ik het evenzeer die zowel in het heelal als in de Veda vereerd word als de Hoogste Persoon.
Zo zegt de Katha Upanishad (1.3.11): 'Hoger dan het Grote [het materiële beginsel] is het Ongeopenbaarde [Brahman]; hoger dan het Ongeopenbaarde is de Persoon; hoger dan de Persoon is er niets: Hij is het Toppunt, Hij is het Hoogste Doel.
Reacties
Een reactie posten