Heerlijke nieuwe wereld (Aldous Huxley)



Enkele fragmenten
XII
Mustapha Mond: 
Als je eenmaal begon met verklaringen in termen van doelstelling toe te laten, wist je nooit wat het resultaat zou zijn. Het was het soort denkbeeld dat de enigszins onvaste geesten uit de hogere kasten gemakkelijk van streek kon brengen - hun het geloof kon ontnemen in het geluk als het hoogste goed en hen in plaats daarvan tot het geloof brengen 
-dat het doel ergens achter, ergens buiten de tegenwoordige menselijke sfeer lag; 
-dat het doel van het leven 
--niet de handhaving van het welzijn was, maar 
--een intensifiëring en verfijning van het bewustzijn, een verruiming der kennis. Hetgeen, zo overwoog de beheerder, zeer wel mogelijk was. Maar onder de tegenwoordige omstandigheden niet toelaatbaar.
Hij nam zijn pen weer op en zette onder de woorden ‘Niet publiceren’ een tweede streep, nog dikker en zwarter dan de eerste; toen zuchtte hij. ‘Wat zou het leuk zijn’, dacht hij, ‘als je niet over het geluk hoefde te denken!’
.
Bernard: "Een van de voornaamste functies van een vriend is (in een lichtere en symbolische vorm) de straffen te ondergaan, die wij onze vijanden zouden willen, maar niet kunnen, opleggen."
.
XVI
‘Maar waarom is het verboden?’ vroeg de wilde. In zijn opwinding over het feit dat hij iemand ontmoette die Shakespeare had gelezen, vergat hij even al het andere.
De beheerder haalde de schouders op. ‘Omdat het oud is; dat is de voornaamste reden. We hebben hier niets aan oude dingen’.
‘Ook niet als ze mooi zijn?’
‘Vooral niet als ze mooi zijn. Schoonheid is aantrekkelijk en we willen niet dat de mensen door oude dingen worden aangetrokken. We willen dat ze op de nieuwe gesteld zijn’...
‘Waarom laat u hun niet liever Othello zien?’
‘Ik heb het u al gezegd; dat is oud. Bovendien zouden ze het niet begrijpen’.
Ja, dat was waar. Hij herinnerde zich hoe Helmholtz om Romeo en Julia had gelachen. ‘Nu ja’, zei hij na een pauze, ‘dan maar iets nieuws dat op Othello lijkt en dat ze zouden kunnen begrijpen’.
‘Dat willen we allemaal schrijven’, zei Helmholtz, een langdurig stilzwijgen verbrekend.
‘En dat is iets wat u nooit zult schrijven’, zei de beheerder.
‘Omdat, als het werkelijk op Othello leek, niemand het zou begrijpen, al was het nog zo nieuw. En als het nieuw was, zou het onmogelijk op Othello kunnen lijken’.
‘Waarom niet?’
‘Ja, waarom niet?’ herhaalde Helmholtz. Ook hij was bezig de onplezierige werkelijkheid te vergeten.
‘Omdat onze wereld niet dezelfde is als Othello’s wereld. Je kunt geen auto’s zonder staal maken - en je kunt geen tragedies maken zonder maatschappelijke onevenwichtigheid. De wereld is nu stabiel.De mensen zijn gelukkig; ze krijgen wat ze begeren, en ze begeren nooit wat ze niet kunnen krijgen. Ze hebben het goed; ze zijn veilig; ze zijn nooit ziek; ze zijn niet bang voor de dood; ze weten gelukkig niets van hartstocht en ouderdom; ze worden niet lastig gevallen door moeders of vaders; ze hebben geen vrouwen, kinderen of minnaars die hun heftige emoties bezorgen; ze zijn zo afgericht dat ze zich vrijwel niet anders kunnen gedragen dan ze zich behoren te gedragen. En mocht er iets mis gaan, dan is er soma.’
De wilde bleef even zwijgen. ‘En toch’, hield hij koppig vol, ‘is Othello goed, Othello is beter dan die feelies’.
‘Natuurlijk’, stemde de beheerder toe. ‘Maar dat is de prijs die wij voor de stabiliteit moeten betalen.Je moet kiezen tussen geluk en wat de mensen hoge kunst plachten te noemen. Wij hebben de hoge kunst opgeofferd. In plaats daarvan hebben wij de feelies en het reukorgel’.
‘Maar die betekenen niets’.
‘Ze betekenen zichzelf’, ze betekenen voor het publiek een heleboel aangename gewaarwordingen’.
‘Maar ze zijn… zij zijn het werk van een idioot’.
De beheerder lachte. ‘U bent niet erg beleefd tegenover uw vriend mijnheer Watson. Een van onze meest vooraanstaande emotie-ingenieurs…’
‘Maar hij heeft gelijk’, zei Helmholtz somber. ‘Het is inderdaad idioot. Schrijven als je niets te zeggen hebt…’
‘Precies. Maar daar is de allergrootste vindingrijkheid voor nodig. U maakt auto’s van het absolute minimum aan staal - kunstwerken van nagenoeg niets anders dan sensatie’.
De wilde schudde het hoofd. ‘Ik vind het allemaal verschrikkelijk’.
‘Natuurlijk vindt u dat. Werkelijk geluk lijkt altijd nogal nietig in vergelijking met de overcompensatie van ellende. En evenwichtigheid is natuurlijk lang niet zo boeiend als onevenwichtigheid. Tevredenheid heeft niets van de bekoring van een felle strijd tegen het ongeluk, niets van de schilderachtigheid van een worsteling met de verleiding of van een noodlottige nederlaag tegen hartstocht of twijfel. Geluk is nooit groots’.
‘Dat geloof ik ook’, zei de wilde na een stilte. ‘Maar moet het zo erg zijn als die tweelingen? ... Afschuwelijk!’
‘Maar zo nuttig! Ik merk dat u niet op onze Bokanovskygroepen gesteld bent, maar ik verzeker u dat zij de grondslag vormen, waarop al het andere is gebouwd. Zij zijn de gyroscoop die het raketvliegtuig van de staat nooit van zijn vaste baan doet af-wijken’. De diepe stem trilde geestdriftig; de gebarende hand omvatte heel de ruimte en de stormloop van de onweerstaanbare machine. Mustapha Monds welsprekendheid benaderde de synthetische volmaaktheid.
‘Ik heb me afgevraagd’, zei de wilde, ‘waarom ze er eigenlijk zijn - in aanmerking genomen dat u uit die flessen alles kunt krijgen wat u maar wilt. Als u zich daar toch mee bezighoudt, waarom maakt u dan niet allemaal alfa-dubbel-plussen?’ 
Mustapha Mond lachte. ‘Omdat we ons niet willen laten af-maken’, antwoordde hij. ‘Wij geloven in geluk en stabiliteit. Een maatschappij van alfa’s zou alleen maar onstabiel en ellendig zijn. Stelt u zich eens een door alfa’s gedreven fabriek voor - dat wil zeggen door afzonderlijke, niet aan elkaar verwante individuen met een goede erfelijkheid en zodanig toegerust dat ze (binnen zekere grenzen) in staat zijn een vrije keus te doen en verantwoordelijkheid te aanvaarden. Stelt u zich dat eens voor!’ herhaalde hij.
De wilde poogde het zich voor te stellen, maar zonder veel succes.
‘Het is absurditeit. Iemand die als alfa is uitgebroed en als alfa geconditioneerd zou gek worden als hij het werk van een ypsilon-halfzwakzinnige moest doen, of hij zou de boel kapotslaan. Alfa’s kunnen volkomen maatschappelijk worden gemaakt - maar alleen op voorwaarde dat je ze alfawerk laat doen. Alleen van een ypsilon kun je verwachten dat hij zich ypsilonopoffe- ringen getroost, om de eenvoudige reden dat het voor hem geen opofferingen zijn; ze vormen de lijn van de geringste weerstand. Zijn voorwaardelijke reflexen zijn een spoor waarlangs hij zich moet bewegen. Hij kan er niets aan doen; hij is ertoe gedoemd. Zelfs nadat hij is uitgebroed zit hij nog in een fles - een onzichtbare fles van infantiele en embryonale fixaties. Ieder van ons’, vervolgde de beheerder peinzend, ‘gaat natuurlijk in een fles door het leven. Maar als we toevallig alfa’s zijn, is onze fles naar verhouding reusachtige groot. We zouden er hevig onder lijden als we in een nauwere ruimte werden opgesloten. Je kunt het champagnesurrogaat van de hogere kasten niet in flessen van de lagere kasten gieten. Dat is theoretisch duidelijk. Maar het is ook in de praktijk bewezen. Het resultaat van het Cyprusexperi-ment was overtuigend’.
‘Wat was dat?’ vroeg de wilde.
Mustapha Mond glimlacht. ‘Nou, je zou het desgewenst een experiment met herbottelen kunnen noemen. Het is in A.F. 473 begonnen. De beheerders hadden alle bewoners van het eiland Cyprus verwijderd en het opnieuw gekoloniseerd met een speciaal gekweekte groep van tweeëntwintigduizend alfa’s. Heel de uitrusting op het gebied van landbouw en industrie werd aan hen overgedragen en ze moesten hun eigen zaken beredderen. Het resultaat beantwoordde volkomen aan de verwachtingen. Het land werd niet behoorlijk bewerkt; in alle fabrieken braken stakingen uit; de wetten werden aan de kant gezet, bevelen niet gehoorzaamd. Alle mensen die een tijdlang werk van lagere or-de was opgedragen, intrigeerden voortdurend om hogere baantjes te krijgen, en alle mensen met hogere baantjes intrigeerden uit alle macht om te houden wat ze hadden. Binnen zes jaar hadden ze een volslagen burgeroorlog. Toen er negentiendui -zend van de tweeëntwintigduizend waren vermoord, verzoch-ten de overlevenden de wereldbeheerders eenstemming de regering van het eiland weer op zich te nemen. Hetgeen zij deden. En dat was het einde van de enige alfasamenleving die de wereld ooit heeft gekend’.
De wilde zuchtte diep.
‘De volmaakte indeling der bevolking’, zei Mustapha Mond, ‘is ontleend aan de ijsberg - acht negende onder de waterspiegel, één negende erboven’.
‘En zijn ze onder de waterspiegel gelukkig?’
‘Gelukkiger dan erboven. Gelukkiger dan uw vrienden hier bijvoorbeeld’. Hij wees.
‘Ondanks dat afschuwelijke werkt’
‘Afschuwelijk? Zij vinden het niet afschuwelijk Integendeel, ze houden ervan. Het is gemakkelijk, het is kinderlijk eenvoudig. Ze hoeven hun hersens noch hun spieren in te spannen. Ze-veneneenhalf uur licht, niet uitputtend werk en daarna het so-marantsoen en spelletjes en onbeperkte paring en de feelies. Wat kunnen ze nog meer verlangen? Zeker’, voegde hij eraan toe, ‘ze zouden om een kortere werktijd kunnen vragen. En natuurlijk zouden we hun een kortere werktijd kunnen geven. Technisch zou het hoogst eenvoudig zijn om de werktijd van de lagere kasten tot drie of vier uur per dag te verminderen. Maar zouden ze daardoor gelukkiger worden? Nee, zeker niet. Men heeft het geprobeerd, ruim anderhalve eeuw geleden. In heel Ierland werd de vierurige werkdag ingevoerd. Wat was het resultaat? Onrust en een grote toename van het somaverbruik; dat was alles. Die drieëneenhalf uur extra vrije tijd waren zo weinig een bron van geluk dat de mensen zich gedrongen voelden zich eraan te onttrekken. Het bureau uitvindingen heeft massa’s plannen voor arbeidsbesparende werkwijzen. Duizenden’.
Mustapha Mond maakte een breed gebaar. ‘En waarom voeren wij ze niet uit? Ter wille van de arbeiders; het zou louter wreed-heid zijn hen aan al te veel vrije tijd bloot te stellen. Voor de landbouw geldt hetzelfde. Als we wilden, zouden we ieder stukje voedsel synthetisch kunnen bereiden. Maar we doen het niet. We houden liever een derde van de bevolking op het land. Voor hun eigen bestwil - omdat het langer duurt voedsel uit de grond te halen dan uit een fabriek. Bovendien moeten we om onze stabiliteit denken. We willen geen verandering. Iedere verandering vormt een bedreiging voor de stabiliteit. Ook dat is een reden waarom we zo voorzichtig zijn met het toepassen van nieuwe uitvindingen. Iedere ontdekking van de zuivere wetenschap is potentieel revolutionair; zelfs de wetenschap moet soms als een mogelijke vijand worden behandeld. Jazeker, zelfs de wetenschap.’
De wetenschap? De wilde fronste de wenkbrauwen. Hij kende het woord. Maar wat het precies betekende kon hij niet zeggen. Hij deed een wanhopige poging om te begrijpen wat de beheerder bedoelde.
‘Ja’, zei Mustapha Mond, ‘ook dat is een post op de rekening der stabiliteit. Niet alleen de kunst is overenigbaar met geluk; ook de wetenschap. De wetenschap is gevaarlijk; wij moeten haar zorgvuldig aan kettingen leggen en muilbanden’. 
‘Wat?’ zei Helmholtz verbaasd. ‘En we zeggen altijd dat wetenschap alles is. Dat is een hypnopedische gemeenplaats’.
‘Driemaal per week van het dertiende tot het zeventiende jaar’, bracht Bernard in het midden. ‘En al de wetenschapspropaganda die wij op school maken…’
‘Ja; maar welk soort wetenschap?’ vroeg Mustapha Mond sar- castisch. ‘U hebt geen wetenschappelijke opleiding gehad, dus u kunt er niet over oordelen. Ik ben in mijn tijd een tamelijk goed natuurkundige geweest. Goed genoeg om in te zien dat al onze wetenschap niet meer is dan een kookboek met een leerstellige kooktheorie die niemand in twijfel mag trekken, en een recep-tenlijst die niet mag worden aangevuld, behalve met speciale vergunning van de chef-kok. Ik ben nu de chef-kok. Maar eenmaal ben ik een weetgierig koksmaatje geweest. Ik ben een beetje op mijn eigen houtje gaan koken. Onrechtzinnig koken, onwettig koken. Met andere woorden, een beetje echte wetenschap’. Hij zweeg. 
‘En wat is er toen gebeurd?’ vroeg Helmholtz Watson.
De beheerder zuchtte. ‘Bijna hetzelfde wat er met jullie gaat gebeuren, jongemannen. Men heeft op het punt gestaan mij naar een eiland te sturen’.
..
Nog steeds luid schreeuwend en snikkend werd Bernard weggedragen.
‘Je zou denken dat hij onthoofd wordt’, zei de beheerder, toen de deur dichtging. ‘Terwijl hij als hij maar een greintje be -nul had zou begrijpen dat zijn straf in werkelijkheid een beloning is. Hij wordt naar een eiland gestuurd. Dat wil zeggen, hij wordt ergens heengestuurd waar hij de belangwekkendste groep mannen en vrouwen zal ontmoeten die er op de wereld te vinden is. Alle mensen die om de een of andere reden al te zeer bewust van hun individualiteit zijn geworden om in het ge- meenschapsleven te passen. Alle mensen die zich niet tevreden stellen met rechtzinnigheid, maar die eigen, onafhankelijke ideeën hebben. In één woord, iedereen die wat is. Ik benijd u bijna, mijnheer Watson’.
Helmholtz lachte. ‘Waarom zit u dan zelf niet op een eiland?’
‘Omdat ik hieraan ten slotte de voorkeur heb gegeven’, antwoordde de beheerder. ‘Ik mocht kiezen; óf naar een eiland worden gezonden waar ik met mijn zuivere wetenschap had kunnen doorgaan óf lid worden van de beheerdersraad met het vooruitzicht na verloop van tijd zelf een beheerderschap te be-kleden. Ik heb het laatste gekozen en de wetenschap laten lopen’. Na een korte stilte vervolgde hij; ‘Soms betreur ik de wetenschap wel een beetje. Geluk is een harde meester - speciaal het geluk van anderen. Een veel hardere meester, als je niet bent opgekweekt om het zonder tegenspraak te aanvaarden, dan de waarheid’. Hij zuchtte, zweeg weer en vervolgde toen op levendiger toon: ‘Enfin, plicht is plicht.Je kunt niet bij je eigen voor-keuren te rade gaan. Ik stel belang in de waarheid, ik houd van de wetenschap. Maar de waarheid is een bedreiging, de wetenschap is een openbaar gevaar. Even gevaarlijk als ze weldadig is geweest. Ze heeft ons het meest stabiele evenwicht van de geschiedenis gegeven. Dat van China was in vergelijking met het onze hopeloos onzeker, zelfs de primitieve matriarchaten waren niet stabieler dan wij zijn. Ik herhaal: dank zij de wetenschap. Maar we kunnen niet toelaten dat de wetenschap haar eigen vruchten teniet doet. Daarom begrenzen wij het gebied van haar onderzoekingen zo zorgvuldig - daardoor ben ik bijna naar een eiland gestuurd. Wij laten niet toe dat zij zich met iets anders bemoeit dan met de meest dringende problemen van het ogenblik. Alle andere onderzoekingen worden angstvallig te- gengegaan. Het is merkwaardig’, vervolgde hij na een korte pauze, ‘te lezen wat de mensen uit de tijd van Onze Ford over wetenschappelijke vooruitgang plachten te schrijven. Ze schijnen zich te hebben verbeeld dat men die eindeloos kon laten doorgaan, zonder met iets anders rekening te houden. Kennis was het hoogste goed, waarheid de opperste waarde; al het andere was secundair en van ondergeschikt belang. Zeker, ook toen begonnen de opvattingen te veranderen. Onze Ford zelf heeft veel gedaan om de nadruk te verleggen van waarheid en schoonheid naar gerief en geluk. De massaproduktie eiste deze verplaatsing. Universeel geluk houdt de raderen voortdurend in beweging; waarheid en schoonheid kunnen dat niet. En steeds wanneer de massa’s de politieke macht veroverden, ging het natuurlijk meer om geluk dan om waarheid en schoonheid. Maar ondanks alles was het onbeperkt wetenschappelijk onderzoek nog steeds geoorloofd. De mensen bleven over waarheid en schoonheid praten alsof dat nog steeds de hoogste goederen waren. Tot aan de tijd van de Negenjarige Oorlog. Die heeft hen tot andere inzichten gebracht. Wat heb je aan waarheid of schoonheid of kennis, als overal om je heen de antraxbommen ontploffen? Toen heeft men de wetenschap voor het eerst onder controle geplaatst - na de Negenjarige Oorlog. De mensen waren toen zelfs bereid om hun begeerten onder controle te laten plaatsen. Voor een rustig leven hadden ze alles over. Sindsdien zijn wij met onze controle voortgegaan. Voor de waarheid is dat natuurlijk niet zo erg goed geweest. Maar het geluk is het zeer ten goede gekomen.Je kunt niet iets voor niets krijgen.Je moet betalen voor het geluk U betaalt ervoor, mijnheer Watson - u betaalt omdat u nu toevallig te veel belang stelt in schoonheid. Ik had te veel belangstelling voor de waarheid; ik heb ook betaald’. 
‘Maar u bent niet naar een eiland gegaan’, zei de wilde, een lang stilzwijgen verbrekend.
De beheerder glimlachte. ‘Daarmee heb ik betaald. Door de dienst van het geluk te kiezen. Het geluk van anderen - niet  het mijne. Het is maar goed’, voegde hij er na een pauze aan toe, ‘dat er zoveel eilanden op de wereld zijn. Ik zou niet weten wat we zonder deze moesten beginnen. Jullie allemaal in de gaskamer stoppen, vermoed ik. ...

XVII
‘Kunst, wetenschap - u schijnt een tamelijk hoge prijs voor uw geluk te hebben betaald’, zei de wilde toen zij alleen
waren. ‘Is er nog iets anders?’
‘Ja, godsdienst natuurlijk’, antwoordde de beheerder. ‘Er placht iets te zijn dat God genoemd werd - vóór de Negenjarige Oorlog. Maar dat is waar ook: u weet waarschijnlijk alles over God’.
‘Nou…’ De wilde aarzelde. Hij had graag iets willen zeggen over eenzaamheid, over de nacht, over het tafelland dat bleek in de maneschijn lag, over de afgrond, over de duik in de zwarte duisternis, over de dood. Hij had graag willen spreken; maar er waren geen woorden. Zelfs niet bij Shakespeare.
Inmiddels was de beheerder naar de andere kant van de kamer gegaan en ontsloot een grote brandkast die in de muur tussen de boekenplanken was gebouwd. De zware deur zwaaide open. Terwijl hij in de duisternis daarbinnen scharrelde, zei hij: ‘Het is een onderwerp waarin ik altijd heel veel belang heb gesteld’. Hij haalde een dik zwart boek te voorschijn. ‘Dit hebt u bijvoorbeeld nog nooit gelezen’.
De wilde nam het boek aan. ‘Bijbel, bevattende Alle de Boeken des Ouden en Nieuwen Testaments’, las hij hardop van het titelblad.
‘En dit evenmin’. Het was een klein boekje, waaraan de band ontbrak ‘De Navolging van Christus’.
‘En dit ook niet’. Hij overhandigde hem een ander boek. ‘De Verscheidenheden der Godsdienstige Ervaring. Door William James’.
‘En ik heb nog veel meer’, vervolgde Mustapha Mond, zijn plaats weer innemend. ‘Een hele verzameling pornografische oude boeken. God in de brandkast en Ford op de boekenplanken. Hij wees lachend op zijn uitgestalde boekerij - de planken vol boeken, de rekken vol leesmachinespoelen en geluidsrollen.
‘Maar als u van God weet, waarom vertelt u het hun dan niet?’ vroeg de wilde verontwaardigd. ‘Waarom geeft u hun die boeken over God niet?’
‘Om dezelfde reden waarom wij hun Othello niet geven: ze zijn oud; ze handelen over God van honderden jaren geleden. Niet over God van nu’.
‘Maar God verandert niet’.
‘Maar de mensen wel’.
‘Wat maakt dat voor verschil?’
‘Een geweldig verschil’, zei Mustapha Mond. Hij stond weer op en ging naar de brandkast. ‘Er was eens een man die kardinaal Newman heette’, zei hij. ‘Een kardinaal’, verklaarde hij terloops, ‘was een soort aartsgemeenschapszanger. Aha, hier heb ik het boek’. Hij haalde het te voorschijn. ‘En nu ik hier toch sta, zal ik dit ook meenemen. Het is van een man die Maine de Biran heette. Hij was filosoof, als u weet wat dat was’.
‘Een man die droomt over een kleiner aantal dingen dan er in hemel en aarde zijn’, zei de wilde prompt.
‘Precies. Ik zal u een van de dingen voorlezen, waarvan hij op zeker ogenblik heeft gedroomd. Maar luistert u eerst eens naar wat die oude aartsgemeenschapszanger heeft gezegd’. Hij opende het boek op een plaats die door een strookje papier was aan-geduid en begon te lezen. ‘Wij zijn evenmin van onszelf als hetgeen wij bezitten van onszelf is. Wij hebben onszelf niet gemaakt, wij kunnen niet boven onszelf staan. Wij zijn niet onze eigen meesters. Wij zijn Gods eigendom. Is het niet ons geluk de zaak zo te beschouwen? Is het een geluk, of een troost, te denken dat wij wel van onszelf zijn? Misschien zijn de jonge en welva- rende mensen deze mening toegedaan. Zij vinden het misschien heel wat om, naar zij menen, alles te hebben zoals zij dat wensen - van niemand afhankelijk te zijn - aan niets te hoeven denken dat buiten hun gezichtskring ligt, niet de last te hebben van voortdurende verantwoording, voortdurend gebed, voortdurende zorg voor wat zij op gezag van anderen doen. Maar naarmate de tijd vordert, zullen zij, zoals alle mensen, merken dat onafhankelijkheid niet voor de mens is gemaakt - dat zij een onnatuurlijke toestand is - dat zij ons een poosje kan dragen, maar ons niet veilig naar het einde brengt…’ Mustapha Mond zweeg, legde het eerste boek neer, nam het andere op en sloeg de bladzijden om. ‘Neem dit bijvoorbeeld eens’, zei hij en hij begon met zijn diepe stem opnieuw voor te lezen: ‘Een mens wordt oud; hij merkt bij zichzelf dat wezenlijke gevoel van zwakte, van lusteloosheid, van onbehagen, dat het vorderen der jaren begeleidt; en terwijl hij dat gevoel heeft, verbeeldt hij zich dat hij alleen maar ziek is en sust zijn angst met de gedachte dat de-ze bedroevende toestandeen bepaalde oorzaak heeft, waarvan hij, als van een ziekte, hoopt te genezen. Ijdele verbeelding! Die ziekte is ouderdom; en het is een verschrikkelijke kwaal! Naar men zegt is het de angst voor de dood en voor wat er na de dood komt, die de mensen zich tot de godsdienst doet wenden als zij ouder worden. Maar mijn eigen ervaring heeft mij de overtuiginggeschonken dat, geheel afgescheiden van dergelijke ang-sten of verbeeldingen, het godsdienstig gevoel de neiging heeft zich te ontwikkelen naarmate wij ouder worden; het ontwikkelt zich doordat, wanneer de hartstochten bedaren, de fantasie en de gevoeligheid minder worden geprikkeld en minder prikkel-baar zijn, onze rede minder in haar werking wordt belemmerd, minder verduisterd door de beelden, verlangens en afleidingen die haar plachten te absorberen; waarna God verschijnt als van achter een wolk; onze ziel voelt, ziet en wendt zich tot de bron van alle licht; en wel van nature en onvermijdelijk; want nu alles wat de wereld der gewaarwordingen haar leven en bekoring schonk ons begint te ontglippen, nu het waarneembare bestaan niet meer wordt gesteund door indrukken van binnenuit of van buitenaf, voelen wij de behoefte te steunen op iets dat blijft, iets dat ons nooit zal bedriegen - een werkelijkheid, een volstrekte en eeuwigdurende waarheid.Ja, wij wenden ons onvermijdelijk tot God; want dit godsdienstige gevoel is van nature zo zuiver, zo heerlijk voor de ziel die het ondergaat, dat het ons schadeloos stelt voor al onze andere verliezen’. Mustapha Mond sloot het boek en leunde in zijn stoel achterover. ‘Een van de talrijke dingen in hemel en aarde waarvan deze filosofen niet hebben gedroomd was dit’ (hij maakte een handgebaar), ‘wij, de moderne wereld. “Je kunt slechts onafhankelijk zijn van God zolang je jeugd en welvaart bezir, onafhankelijkheid zal je niet veilig naar het einde brengen”. Goed, wij hebben nu jeugd en welvaart tot het eind toe. Wat volgt daaruit? Dat wij blijkbaar onafhankelijk van God kunnen zijn. “Het godsdienstig gevoel zal ons voor al onze verliezen schadeloos stellen”. Maar wij hoeven voor geen enkel verlies schadeloos te worden gesteld; godsdienstig gevoel is overbodig. En waarom zouden wij op jacht gaan naar een surrogaat voor jeugdige begeerten, als het ons nooit aan jeugdige begeerten ontbreekt? Een surrogaat voor afleiding, als wij al de oude dwaasheden tot het laatste moment blijven genieten? Waarom hebben wij rust nodig, als onze geest en ons lichaam behagen blijven scheppen in activiteit? troost, als wij soma hebben? iets onwrikbaars, als er een maatschappelijke orde is?’
‘Dus u denkt dat er geen God is?’
‘Nee, ik denk dat er zeer waarschijnlijk wel een is’.
‘Maar waarom…?’
Mustapha Mond viel hem in de rede. ‘Maar hij openbaart zich op verschillende wijzen aan verschillende mensen. In de pre-moderne tijd openbaarde hij zich als het wezen dat in deze boeken wordt beschreven. Nu…’ 
‘En hoe openbaart hij zich nu?’ vroeg de wilde.
‘Tja, hij openbaart zich nu als een afwezigheid; alsof hij er helemaal niet was’.
‘Dat is uw schuld’.
‘Noemt u het de schuld van de civilisatie. God is niet verenigbaar met machines en wetenschappelijke geneeskunde en uni-verseel geluk.Je moet kiezen. Onze civilisatie heeft machines en geneeskunde en geluk gekozen. Daarom moet ik deze boeken in de brandkast sluiten. Ze zijn vies. De mensen zouden schrikken als…’
De wilde onderbrak hem. ‘Maar is het niet natuurlijk het gevoel te hebben dat er een God is?’ 
‘U zou net zo goed kunnen vragen of het natuurlijk is je broek met een ritssluiting dicht te maken’, zei de beheerder sar- castisch. ‘U doet me denken aan een andere oude knaap, Brad-ley genaamd. Hij heeft de wijsbegeerte gedefinieerd als het vinden van slechte redenen voor wat men instinctief gelooft. Alsof men ooit iets instinctief gelooft! Men gelooft iets omdat men ertoe is opgevoed het te geloven. Het vinden van slechte redenen voor wat men op grond van andere slechte redenen gelooft - dat is wijsbegeerte. Men gelooft in God omdat men ertoe is opgevoed om in God te geloven’.
‘En toch’, hield de wilde vol, ‘is het natuurlijk in God te geloven wanneer je alleen bent - helemaal alleen, in de nacht, als je aan de dood denkt…’
‘Maar de mensen zijn tegenwoordig nooit alleen’, zei Mustapha Mond. ‘Wij brengen hun een afkeer van de eenzaamheid bij; en wij richten hun leven zo in dat het bijna onmogelijk voor hen is ooit alleen te zijn’. 
De wilde knikte somber. In Malpais had hij geleden doordat men hem buiten de gemeenschappelijke activiteit van de pueblo had gesloten, in het beschaafde Londen leed hij doordat hij nooit aan die gemeenschappelijke activiteit kon ontkomen, nooit rustig alleen kon zijn.
‘Herinnert u zich die passage in King Lear?’ zei de wilde ten slotte: “‘De goden zijn rechtvaardig en van onze aangename ondeugden maken zij werktuigen om ons te teisteren; de donkere en zondige plaats waar hij u trof kostte hem zijn ogen”, en Edmund antwoordt - u herinnert zich dat hij gewond is en gaat sterven - “Gij hebt gelijk gehad; het is waar. Het wiel is een volle slag omgedraaid; ik ben hier”. Wat denkt u daarvan? Schijnt er niet een God te zijn die de dingen leidt, die straft en beloont?’
‘O ja?’ vroeg de beheerder op zijn beurt. ‘Je kunt je met een neutrale vrouw aan alle mogelijke plezierige ondeugden over-geven, zonder het gevaar te lopen dat de zoon van je minnares je ogen zal uitsteken. “Het wiel is een volle slag omgedraaid; ik ben hier”. Maar waar zou Edmund tegenwoordig zijn? Hij zou in een mollige stoel, met zijn arm om het middel van een meisje en zuigend op een stuk geslachtshormoonkauwgom naar de feelies zitten kijken. De goden zijn rechtvaardig. Ongetwijfeld. Maar hun wetboek wordt in laatste instantie gedicteerd door de orga-nisatoren van de
maatschappij; de Voorzienigheid richt zich naar de mensen’.
‘Weet u dat zeker.’ vroeg de wilde. ‘Weet u heel zeker dat de Edmund in die mollige stoel niet even zwaar gestraft is als de Edmund die gewond is en doodbloedt. De goden zijn rechtvaardig. Hebben ze zijn plezierige ondeugden niet gebruikt als een werktuig om hem te vernederen?’
‘Vernederen, uit welk oogpunt. Als gelukkig, hard werkend, goederen verbruikend burger is hij volmaakt. Natuurlijk, als u een andere maatstaf dan de onze gebruikt zou u misschien kunnen zeggen dat hij vernederd is. Maar u moet aan één groep postulaten vasthouden. Men kan niet elektromagnetisch golf spelen volgens de regels van centrifugaal tennis’.
‘Maar waarde wordt niet bepaald door iemands wil’, zei de wilde. ‘Zij ontleent haar niveau en haar waardigheid evenzeer aan haar intrinsieke betekenis als aan degene die haar aanprijst’.
‘Kom, kom’, protesteerde Mustapha Mond, ‘gaat dat niet een beetje te ver.’
‘Als u zichzelf veroorloofde over God te denken, zou u zichzelf niet veroorloven door plezierige ondeugden te worden vernederd. U zou een reden hebben om de dingen geduldig te dragen, om de dingen met moed te doen. Dat heb ik bij de Indianen gezien’.
‘Dat geloof ik graag’, zei Mustapha Mond. ‘Maar wij zijn nu eenmaal geen Indianen. Een geciviliseerd mens hoeft niets te verdragen dat werkelijk onplezierig is. En wat het doen van de dingen betreft - Ford verhoede dat hij zoiets in zijn hoofd zou halen. De hele maatschappelijke orde zou in de war raken als de mensen iets op eigen houtje gingen doen’.
‘Maar zelfverloochening dan? Als u een God had, zou u een reden voor zelfverloochening hebben’. ‘De industriële civilisatie is alleen mogelijk als er geen zelfverloochening bestaat. Toegeven aan de eigen begeerten tot aan de grenzen die door hygiëne en economie worden gesteld. Anders zouden de wielen ophouden te draaien’.
‘U zou een reden tot kuisheid hebben!’ zei de wilde die bij de-ze woorden een weinig bloosde. ‘Maar kuisheid betekent hartstocht, kuisheid betekent neurasthenie. En hartstocht en neurasthenie betekenen onevenwichtigheid. En onevenwichtigheid betekent het einde van de civilisatie.Je kunt geen duurzame civilisatie hebben zonder een heleboel onplezierige ondeugden’.
‘Maar God is de reden van alles wat edel en mooi en heldhaftig is. Als u een God had…’
‘Beste jonge vriend’, zei Mustapha Mond, ‘de civilisatie heeft volstrekt geen behoefte aan edelheid of heldhaftigheid. Die dingen zijn symptomen van politieke ondoelmatigheid. In een behoorlijk georganiseerde maatschappij als de onze krijgt niemand gelegenheid om edel en heldhaftig te zijn. De omstandigheden moeten volkomen onstabiel worden vóór die gelegenheid kan ontstaan. Waar oorlogen zijn, waar verdeeldheid heerst, waar verleidingen moeten worden weerstaan, voorwer -pen van liefde bevochten of verdedigd - daar hebben edelheid en heldhaftigheid natuurlijk enige zin. Maar er zijn
tegenwoordig geen oorlogen. Er wordt zorgvuldig voor gewaakt dat men teveel van iemand gaat houden. Er bestaat niet zoiets als politieke verdeeldheid; de mensen worden zo afgericht dat ze alleen maar kunnen doen wat ze behoren te doen. En mocht er door een ongelukkig toeval toch eens iets onplezierigs gebeuren, dan is er altijd nog soma, datje een vakantie van de feiten kan bezorgen. En er is altijd soma om je woede te kalmeren, om je met je vijanden te verzoenen, om je geduldig en lijdzaam te maken. In het verleden kon je die dingen alleen door grote inspanning en na jaren van strenge morele oefening bereiken. Nu slik je twee of drie halvegramstabletten en klaar ben je. Iedereen kan tegenwoordig deugdzaam zijn.Je kunst minstens de helft van je mo-raliteit in een flesje bij je dragen. Christendom zonder tranen - dat is soma’.
‘Maar de tranen zijn noodzakelijk. Herinnert u zich niet wat Othello zegt? “Als er na elke storm zulke stilten komen, laat de wind dan waaien tot hij de doden heeft opgewekt”. Er bestaat een verhaal dat een van de oude Indianen ons placht te vertellen, over het meisje van Matsaki. De jongemannen die met haar wilden trouwen moesten een ochtend in haar tuin werken. Het leek gemakkelijk; maar er waren betoverde vliegen en muskieten. De meeste jongemannen konden niet tegen de beten en steken. Maar degene die het wel kon - die kreeg het meisje’.
‘Heel aardig! Maar in geciviliseerde landen’, zei de beheerder, ‘kun je meisjes krijgen zonder dat je voor ze in de tuin hoeft te v, erken; en er zijn geen vliegen of muskieten die je steken. Die hebben we al eeuwen geleden uitgeroeid’.
De wilde knikte en fronste de wenkbrauwen. ‘U hebt ze uitgeroeid.Ja, dat is net iets voor u. Al het onplezierige uitroeien in plaats van het leren verdragen. Of het edeler is de strikken en pijlen van het woedende noodlot te verdragen dan de wapens op te nemen tegen een zee van moeilijkheden en er een eind aan te maken door zich ertegen te verzetten… Maar dat doet u geen van beide. U verdraagt niet en verzet u evenmin. U schaft alleen maar de strikken en pijlen af. Het is al te gemakkelijk’.
‘Wat u nodig hebt’, vervolgde de wilde, ‘is voor de verandering iets mt tranen. Niets kost hier genoeg’. (‘Twaalfeneenhalf miljoen dollar’, had Henry Foster tegen-geworpen, toen de wilde hem dit had
gezegd. ‘Twaalfeneenhalf miljoen dollar - zoveel heeft de nieuwe kweekcentrale gekost. Geen cent minder’.)
‘Wat sterfelijk en onzeker is blootstellen aan alles wat het fortuin, de dood en het gevaar durven, zelfs voor een eierschaal. Zit daar niet wat in?’ vroeg hij, naar Mustapha Mond opkijkend. ‘Geheel afgezien van God - ofschoon God er natuurlijk een reden voor zou zijn. Zit er niet iets in gevaarlijk te leven?’
‘Daar zit heel veel in’, antwoordde de beheerder. ‘Bij mannen en vrouwen moeten de bijnieren af en toe worden geprikkeld’.
‘Wat.’ vroeg de wilde, niet begrijpend.
‘Dat is een van de voorwaarden voor een volmaakte gezondheid. Daarom hebben wij de H.H.S.-behandeling verplicht gesteld’.
‘H.H.S..’
‘Hevige-hartstochtsurrogaat. Geregeld eenmaal per maand. We doordringen het hele organisme met adrenine. Het is het volledige fysiologische equivalent van vrees en woede. Alle to-nische resultaten van het vermoorden van Desdemona en het vermoord worden door Othello, zonder een van de ongemakken’.
‘Maar ik houd van de ongemakken’.
‘Wij niet’, zei de beheerder. ‘Wij doen de dingen liever op ons gemak’.
‘Maar ik wil geen gemak. Ik wil God, ik wil poëzie, ik wil echt gevaar, ik wil vrijheid, ik wil goedheid. Ik wil zonde’.
‘Feitelijk’, zei Mustapha Mond, ‘eist u het recht op om ongelukkig te zijn’.
‘Om maar niet te spreken van het recht om oud en lelijk en impotent te worden; het recht om syfilis en kanker te hebben; het recht om te weinig te eren te hebben; het recht om vuil te zijn; het recht om voortdurend in angst te leven voor wat er morgen kan gebeuren; het recht om te worden gekweld door al-lerlei onuitsprekelijke pijnen’.
Er viel een lange stilte.
‘Dat eis ik allemaal’, zei de wilde ten slotte.
Mustapha Mond haalde de schouders op. ‘U doet maar’.

XVIII
Hij begon dadelijk een boog en pijlen te maken. Dicht bij de vuurtoren stonden essen en voor pijlen beschikte hij over een heel bosje prachtige rechte jonge hazelaars. Hij begon met een jonge es te vellen, hakte er een twee meter lange stam zonder takken uit, schilde de bast af en schoor er het witte hout laag na laag af, zoals de oude Mitsima hem had geleerd, tot hij een staaf van zijn eigen lengte over had, stroef in het dikkere midden, veerkrachtig en fijn aan de slanke uiteinden. Het werk verschafte hem een intens genoegen. Na die weken van ledig-heid in Londen, waar hij als hij iets wilde hebben maar op een knopje hoefde te drukken of een hefboom over te halen, was het een zuivere verrukking iets te doen dat vaardigheid en geduld vergde.  Hij was bijna met modelleren van de staaf klaar, toen hij met schrik merkte dat hij aan het zingen was - aan het zingen. Het was alsof hij, zichzelf ontmoetend, zich eensklaps had betrapt, op heterdaad betrapt. Hij bloosde schuldig. 
--

Reacties

Populaire posts van deze blog

De levens van Claus (Mark Schaevers)

Modern Hindu Personalism

Harder Dan Sneeuw (Stefan Hertmans)