Satyagraha Libretto
Satyagraha (Philip Glass) - Libretto
OPERA
ACT 1
SCENE 1
VERS 1.23: Laat me zien wie hier voor de strijd bijeengekomen zijn met het verlangen de kwaadaardige zoon van Dhṛtarāṣṭra tevreden te stellen.
"योत्स्यमानानवेक्षेऽहं य एतेऽत्र समागताः ।
धार्तराष्ट्रस्य दुर्बुद्धेर्युद्धे प्रियचिकीर्षवः ॥२३॥
yotsyamānān avekṣe ’haṁ
ya ete ’tra samāgatāḥ
dhārtarāṣṭrasya durbuddher
yuddhe priya-cikīrṣavaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yotsyamānān — zij die zullen strijden; avekṣe — laat mij zien; aham — ik; ye — wie; ete — die; atra — hier; samāgatāḥ — bijeengekomen; dhārta-rāṣṭrasya — voor de zoon van Dhṛtarāṣṭra; durbuddheḥ — kwaadaardige; yuddhe — in de strijd; priya — het beste; cikīrṣavaḥ — verlangend."
VERS 1.24: Sañjaya zei: O afstammeling van Bharata, nadat Heer Kṛṣṇa zo door Arjuna was aangesproken, mende Hij de voortreffelijke strijdwagen tussen de beide legers in en bracht hem daar tot stilstand.
"सञ्जय उवाच
एवमुक्तो हृषीकेशो गुडाकेशेन भारत ।
सेनयोरुभयोर्मध्ये स्थापयित्वा रथोत्तमम् ॥२४॥
sañjaya uvāca
evam ukto hṛṣīkeśo
guḍākeśena bhārata
senayor ubhayor madhye
sthāpayitvā rathottamam
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
sañjayaḥ uvāca — Sañjaya zei; evam — zo; uktaḥ — aangesproken; hṛṣīkeśaḥ — Heer Kṛṣṇa; guḍākeśena — door Arjuna; bhārata — o afstammeling van Bharata; senayoḥ — van de legers; ubhayoḥ — allebei; madhye — te midden van; sthāpayitvā — plaatsend; ratha-uttamam — de voortreffelijkste strijdwagen."
VERS 1.25: In het aangezicht van Bhīṣma, Droṇa en alle andere heersers van de wereld zei de Heer: ‘Aanschouw, o Pārtha, alle Kuru’s die hier bijeengekomen zijn.’
"भीष्मद्रोणप्रमुखतः सर्वेषां च महीक्षिताम् ।
उवाच पार्थ पश्यैतान्समवेतान्कुरूनिति ॥२५॥
bhīṣma-droṇa-pramukhataḥ
sarveṣāṁ ca mahī-kṣitām
uvāca pārtha paśyaitān
samavetān kurūn iti
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
bhīṣma — Grootvader Bhīṣma; droṇa — de leraar Droṇa; pramukhataḥ — in het aangezicht van; sarveṣām — alle; ca — ook; mahī-kṣitām — leiders van de wereld; uvāca — zei; pārtha — o zoon van Pṛthā; paśya — aanschouw; etān — ze allemaal; samavetān — bijeengekomen; kurūn — de leden van de Kuru-dynastie; iti — zo."
VERS 1.26: Daarop zag Arjuna in de gelederen van beide partijen zijn vaders, grootvaders, leraren, ooms van moederszijde, broers, zonen, kleinzonen, vrienden, schoonvaders en kennissen.
"तत्रापश्यत्स्थितान्पार्थः पितॄनथ पितामहान् ।
आचार्यान्मातुलान्भ्रातॄन्पुत्रान्पौत्रान्सखींस्तथा ।
श्वशुरान्सुहृदश्चैव सेनयोरुभयोरपि ॥२६॥
tatrāpaśyat sthitān pārthaḥ
pitṝn atha pitāmahān
ācāryān mātulān bhrātṝn
putrān pautrān sakhīṁs tathā
śvaśurān suhṛdaś caiva
senayor ubhayor api
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
tatra — daar; apaśyat — hij kon zien; sthitān — staand; pārthaḥ — Arjuna; pitṝn — vaders; atha — ook; pitāmahān — grootvaders; ācāryān — leraren; mātulān — ooms van moederskant; bhrātṝn — broers; putrān — zonen; pautrān — kleinzonen; sakhīn — vrienden; tathā — en ook; śva-śurān — schoonvaders; suhṛdaḥ — zij die het beste toewensen; ca — ook; eva — zeker; senayoḥ — in de legers; ubhayoḥ — van beide partijen; api — inclusief."
VERS 1.27: Toen de zoon van Kuntī, Arjuna, al deze verschillende soorten vrienden en familieleden zag, raakte hij door medeleven overmand en sprak als volgt.
"तान्समीक्ष्य स कौन्तेयः सर्वान्बन्धूनवस्थितान् ।
कृपया परयाविष्टो विषीदन्निदमब्रवीत् ॥२७॥
tān samīkṣya sa kaunteyaḥ
sarvān bandhūn avasthitān
kṛpayā parayāviṣṭo
viṣīdann idam abravīt
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
tān — ze allemaal; samīkṣya — na gezien te hebben; saḥ — hij; kaunteyaḥ — de zoon van Kuntī; sarvān — allerlei; bandhūn — familieleden; avasthitān — opgesteld; kṛpayā — door medeleven; parayā — van een hoge graad; āviṣṭaḥ — overmand door; viṣīdan — terwijl je treurt; idam — als volgt; abravīt — sprak."
VERS 2.7: Ik weet niet meer wat mijn plicht is en ben door een vrekkige zwakheid mijn evenwicht kwijt. In deze toestand vraag ik Je me met zekerheid te vertellen wat het beste voor me is. Ik ben nu Je leerling en geef me volkomen aan Je over. Alsjeblieft, onderricht me.
"कार्पण्यदोषोपहतस्वभावः
पृच्छामि त्वां धर्मसम्मूढचेताः ।
यच्छ्रेयः स्यान्निश्चितं ब्रूहि तन्मे
शिष्यस्तेऽहं शाधि मां त्वां प्रपन्नम् ॥७॥
kārpaṇya-doṣopahata-svabhāvaḥ
pṛcchāmi tvāṁ dharma-sammūḍha-cetāḥ
yac chreyaḥ syān niścitaṁ brūhi tan me
śiṣyas te ’haṁ śādhi māṁ tvāṁ prapannam
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
kārpaṇya — van vrekkigheid; doṣa — door de zwakheid; upahata — gekweld worden; sva-bhāvaḥ — kenmerken; pṛcchāmi — ik vraag; tvām — aan Jou; dharma — religie; sammūḍha — verward; cetāḥ — in het hart; yat — wat; śreyaḥ — het beste; syāt — kan zijn; niścitam — vertrouwelijk; brūhi — vertel; tat — dat; me — aan mij; śiṣyaḥ — discipel; te — Jouw; aham — ik ben; śādhi — onderricht; mām — mij; tvām — aan Jou; prapannam — overgegeven."
VERS 2.31: Omdat je voorgeschreven plicht die van een kṣatriya is, zou je ervan doordrongen moeten zijn dat er voor jou geen betere bezigheid is dan te strijden volgens religieuze principes; er is dus geen reden tot aarzelen.
"स्वधर्ममपि चावेक्ष्य न विकम्पितुमर्हसि ।
धर्म्याद्धि युद्धाच्छ्रेयोऽन्यत्क्षत्रियस्य न विद्यते ॥३१॥
sva-dharmam api cāvekṣya
na vikampitum arhasi
dharmyād dhi yuddhāc chreyo ’nyat
kṣatriyasya na vidyate
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
sva-dharmam — iemands voorgeschreven religieuze principes; api — ook; ca — zeker; avekṣya — rekening houdend met; na — nooit; vikampitum — aarzelen; arhasi — je moet; dharmyāt — voor religieuze principes; hi — zeker; yuddhāt — dan te strijden; śreyaḥ — betere bezigheid; anyat — alle andere; kṣatriyasya — van de kṣatriya; na — niet; vidyate — bestaat.
VERS 2.32: O Pārtha, fortuinlijk zijn de kṣatriya’s aan wie zich zulke gelegenheden om te strijden voordoen zonder dat ze daarnaar op zoek waren, want de deuren van de hemelse planeten gaan zo voor hen open.
यदृच्छया चोपपन्नं स्वर्गद्वारमपावृतम् ।
सुखिनः क्षत्रियाः पार्थ लभन्ते युद्धमीदृशम् ॥३२॥
yadṛcchayā copapannaṁ
svarga-dvāram apāvṛtam
sukhinaḥ kṣatriyāḥ pārtha
labhante yuddham īdṛśam
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yadṛcchayā — vanzelf; ca — en; upapannam — aangekomen; svarga — van de hemelse planeten; dvāram — deur; apāvṛtam — wijd open; sukhinaḥ — heel gelukkig; kṣatriyāḥ — de leden van de koninklijke orde; pārtha — o zoon van Pṛthā; labhante — bereiken zeker; yuddham — oorlog; īdṛśam — zoals deze.
VERS 2.27: Wie geboren is, zal zeker sterven en wordt na de dood zeker weer geboren. Je moet daarom tijdens de onvermijdelijke vervulling van je plicht niet treuren.
"जातस्य हि ध्रुवो मृत्युर्ध्रुवं जन्म मृतस्य च ।
तस्मादपरिहार्येऽर्थे न त्वं शोचितुमर्हसि ॥२७॥
jātasya hi dhruvo mṛtyur
dhruvaṁ janma mṛtasya ca
tasmād aparihārye ’rthe
na tvaṁ śocitum arhasi
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
jātasya — van iemand die geboren is; hi — zeker; dhruvaḥ — een feit; mṛtyuḥ — de dood; dhruvam — het is ook een feit; janma — geboorte; mṛtasya — van de dode; ca — en; tasmāt — daarom; aparihārye — van dat wat onvermijdelijk is; arthe — over; na — niet; tvam — jij; śocitum — treuren; arhasi — moet."
VERS 2.38: Strijd om het strijden zelf, zonder te denken aan geluk of verdriet, winst of verlies, overwinning of nederlaag; wanneer je zo handelt, zul je nooit tot zonde vervallen.
"सुखदुःखे समे कृत्वा लाभालाभौ जयाजयौ ।
ततो युद्धाय युज्यस्व नैवं पापमवाप्स्यसि ॥३८॥
sukha-duḥkhe same kṛtvā
lābhālābhau jayājayau
tato yuddhāya yujyasva
naivaṁ pāpam avāpsyasi
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
sukha — vreugde; duḥkhe — en verdriet; same — in gelijkmoedigheid; kṛtvā — door zo te doen; lābha-alābhau — zowel winst als verlies; jaya-ajayau — zowel overwinning als nederlaag; tataḥ — daarna; yuddhāya — om het strijden zelf; yujyasva — verricht (strijd); na — nooit; evam — zo; pāpam — karmische reacties op zonden; avāpsyasi — je zult verwerven."
VERS 2.1: Sañjaya zei: Toen Hij Arjuna vol mededogen, terneergeslagen en met zijn ogen vol tranen zag zitten, sprak Madhusūdana, Kṛṣṇa, de volgende woorden.
"सञ्जय उवाच
तं तथा कृपयाविष्टमश्रुपूर्णाकुलेक्षणम् ।
विषीदन्तमिदं वाक्यमुवाच मधुसूदनः ॥१॥
sañjaya uvāca
taṁ tathā kṛpayāviṣṭam
aśru-pūrṇākulekṣaṇam
viṣīdantam idaṁ vākyam
uvāca madhusūdanaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
sañjayaḥ uvāca — Sañjaya zei; tam — tegen Arjuna; tathā — zo; kṛpayā — door mededogen; āviṣṭam — overmand; aśru-pūrṇa-ākula — vol tranen; īkṣaṇam — ogen; viṣīdantam — treurend; idam — deze; vākyam — woorden; uvāca — sprak; madhu-sūdanaḥ — de doder van Madhu."
VERS 2.2: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, waar komen deze onzuiverheden vandaan? Ze passen helemaal niet bij iemand die de waarde van het leven kent. Ze leiden niet tot hogere planeten, maar tot schande.
"श्रीभगवानुवाच ।
कुतस्त्वा कश्मलमिदं विषमे समुपस्थितम् ।
अनार्यजुष्टमस्वर्ग्यमकीर्तिकरमर्जुन ॥२॥
śrī-bhagavān uvāca
kutas tvā kaśmalam idaṁ
viṣame samupasthitam
anārya-juṣṭam asvargyam
akīrti-karam arjuna
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; kutaḥ — waarvandaan; tvā — tot jou; kaśmalam — onzuiverheid; idam — dit getreur; viṣame — op dit kritieke moment; samupasthitam — gekomen; anārya — mensen die de waarde van het leven niet kennen; juṣṭam — beoefend door; asvargyam — wat niet tot hogere planeten leidt; akīrti — schande; karam — de oorzaak van; arjuna — o Arjuna."
VERS 2.3: O zoon van Pṛthā, geef niet toe aan deze onterende zwakheid. Ze past je niet. Zet deze kleingeestige lafhartigheid van je af en sta op, o bedwinger van de vijand.
"क्लैब्यं मा स्म गमः पार्थ नैतत्त्वय्युपपद्यते ।
क्षुद्रं हृदयदौर्बल्यं त्यक्त्वोत्तिष्ठ परन्तप ॥३॥
klaibyaṁ mā sma gamaḥ pārtha
naitat tvayy upapadyate
kṣudraṁ hṛdaya-daurbalyaṁ
tyaktvottiṣṭha parantapa
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
klaibyam — zwakheid; mā sma — doe niet; gamaḥ — toegeven; pārtha — o zoon van Pṛthā; na — nooit; etat — dit; tvayi — bij jou; upapadyate — is passend; kṣudram — kleingeestig; hṛdaya — van het hart; daurbalyam — zwakheid; tyaktvā — opgevend; uttiṣṭha — sta op; param-tapa — o bedwinger van de vijand."
VERS 2.38: Strijd om het strijden zelf, zonder te denken aan geluk of verdriet, winst of verlies, overwinning of nederlaag; wanneer je zo handelt, zul je nooit tot zonde vervallen.
"sukha-duḥkhe same kṛtvā
lābhālābhau jayājayau
tato yuddhāya yujyasva
naivaṁ pāpam avāpsyasi
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
sukha — vreugde; duḥkhe — en verdriet; same — in gelijkmoedigheid; kṛtvā — door zo te doen; lābha-alābhau — zowel winst als verlies; jaya-ajayau — zowel overwinning als nederlaag; tataḥ — daarna; yuddhāya — om het strijden zelf; yujyasva — verricht (strijd); na — nooit; evam — zo; pāpam — karmische reacties op zonden; avāpsyasi — je zult verwerven."
SCENE 2
VERS 5.4: Alleen onwetenden zeggen dat devotionele dienst [karma-yoga] en het analytische onderzoek van de materiële wereld [sāṅkhya] van elkaar verschillen. Zij die werkelijk geleerd zijn, zeggen dat iemand die zich volledig toelegt op īīn van deze twee paden, het resultaat van beide krijgt.
"साङ्ख्ययोगौ पृथग्बालाः प्रवदन्ति न पण्डिताः ।
एकमप्यास्थितः सम्यगुभयोर्विन्दते फलम् ॥४॥
sāṅkhya-yogau pṛthag bālāḥ
pravadanti na paṇḍitāḥ
ekam apy āsthitaḥ samyag
ubhayor vindate phalam
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
sāṅkhya — analytisch onderzoek van de materiële wereld; yogau — activiteit in devotionele dienst; pṛthak — verschillend; bālāḥ — de minder intelligenten; pravadanti — zeggen; na — nooit; paṇḍitāḥ — de geleerden; ekam — in één; api — zelfs; āsthitaḥ — zich bevindend; samyak — volledig; ubhayoḥ — van beide; vindate — geniet; phalam — het resultaat."
VERS 5.4: Alleen onwetenden zeggen dat devotionele dienst [karma-yoga] en het analytische onderzoek van de materiële wereld [sāṅkhya] van elkaar verschillen. Zij die werkelijk geleerd zijn, zeggen dat iemand die zich volledig toelegt op īīn van deze twee paden, het resultaat van beide krijgt.
"साङ्ख्ययोगौ पृथग्बालाः प्रवदन्ति न पण्डिताः ।
एकमप्यास्थितः सम्यगुभयोर्विन्दते फलम् ॥४॥
sāṅkhya-yogau pṛthag bālāḥ
pravadanti na paṇḍitāḥ
ekam apy āsthitaḥ samyag
ubhayor vindate phalam
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
sāṅkhya — analytisch onderzoek van de materiële wereld; yogau — activiteit in devotionele dienst; pṛthak — verschillend; bālāḥ — de minder intelligenten; pravadanti — zeggen; na — nooit; paṇḍitāḥ — de geleerden; ekam — in één; api — zelfs; āsthitaḥ — zich bevindend; samyak — volledig; ubhayoḥ — van beide; vindate — geniet; phalam — het resultaat.
VERS 3.7: Maar een oprecht persoon die de actieve zintuigen met de geest probeert te beheersen en zonder gehechtheid karma-yoga [in Kṛṣṇa-bewustzijn] begint te beoefenen, is verreweg superieur.
"यस्त्विन्द्रियाणि मनसा नियम्यारभतेऽर्जुन ।
कर्मेन्द्रियैः कर्मयोगमसक्तः स विशिष्यते ॥७॥
yas tv indriyāṇi manasā
niyamyārabhate ’rjuna
karmendriyaiḥ karma-yogam
asaktaḥ sa viśiṣyate
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yaḥ — iemand die; tu — maar; indriyāṇi — de zintuigen; manasā — door de geest; niyamya — regulerend; ārabhate — begint; arjuna — o Arjuna; karma-indriyaiḥ — door de actieve zintuigen; karma-yogam — devotie; asaktaḥ — zonder gehechtheid; saḥ — hij; viśiṣyate — is verreweg superieur."
VERS 3.8: Verricht je voorgeschreven plicht, want dat is beter dan geen activiteiten te verrichten. Zonder activiteiten kan men niet eens zijn materiële lichaam onderhouden.
"नियतं कुरु कर्म त्वं कर्म ज्यायो ह्यकर्मणः ।
शरीरयात्रापि च ते न प्रसिद्ध्येदकर्मणः ॥८॥
niyataṁ kuru karma tvaṁ
karma jyāyo hy akarmaṇaḥ
śarīra-yātrāpi ca te
na prasiddhyed akarmaṇaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
niyatam — voorgeschreven; kuru — doe; karma — plichten; tvam — jij; karma — activiteit; jyāyaḥ — beter; hi — zeker; akarmaṇaḥ — dan geen activiteit; śarīra — lichamelijk; yātrā — onderhoud; api — zelfs; ca — ook; te — jouw; na — nooit; prasiddhyet — wordt verwezenlijkt; akarmaṇaḥ — zonder activiteit."
VERS 3.9: Men moet activiteiten verrichten als offers aan Viṣṇu, omdat activiteiten anders de oorzaak worden van gebondenheid in de materiële wereld. Vervul daarom je voorgeschreven plichten om Hem tevreden te stellen, o zoon van Kuntī; op die manier zul je altijd vrij blijven van gebondenheid.
"यज्ञार्थात्कर्मणोऽन्यत्र लोकोऽयं कर्मबन्धनः ।
तदर्थं कर्म कौन्तेय मुक्तसङ्गः समाचर ॥९॥
yajñārthāt karmaṇo ’nyatra
loko ’yaṁ karma-bandhanaḥ
tad-arthaṁ karma kaunteya
mukta-saṅgaḥ samācara
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yajña-arthāt — enkel gedaan in het belang van Yajña, Viṣṇu; karmaṇaḥ — dan activiteit; anyatra — anders; lokaḥ — wereld; ayam — deze; karma-bandhanaḥ — gebondenheid door activiteit; tat — van Hem; artham — in het belang van; karma — activiteit; kaunteya — o zoon van Kuntī; mukta-saṅgaḥ — bevrijd van contact; samācara — doe het perfect."
VERS 4.19: Wanneer al iemands inspanningen vrij zijn van verlangens naar zinsbevrediging, is het duidelijk dat hij volledige kennis bezit. De wijzen beschouwen hem als iemand van wie het karma voor zijn activiteiten is opgebrand door het vuur van volmaakte kennis.
"यस्य सर्वे समारम्भाः कामसङ्कल्पवर्जिताः ।
ज्ञानाग्निदग्धकर्माणं तमाहुः पण्डितं बुधाः ॥१९॥
yasya sarve samārambhāḥ
kāma-saṅkalpa-varjitāḥ
jñānāgni-dagdha-karmāṇaṁ
tam āhuḥ paṇḍitaṁ budhāḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yasya — iemand van wie; sarve — allerlei soorten; samārambhāḥ — pogingen; kāma — gebaseerd op verlangens naar zinsbevrediging; saṅ-kalpa — vastberadenheid; varjitāḥ — zijn verstoken van; jñāna — van volmaakte kennis; agni — door het vuur; dagdha — verbrand; kar-māṇam — wiens activiteiten; tam — hem; āhuḥ — verklaren; paṇḍitam — geleerd; budhāḥ — zij die weten."
VERS 4.20: Omdat hij alle gehechtheid aan de resultaten van zijn activiteiten opgeeft en altijd tevreden en onafhankelijk is, verricht hij geen resultaatgerichte activiteiten, ook al heeft hij allerlei bezigheden.
"त्यक्त्वा कर्मफलासङ्गं नित्यतृप्तो निराश्रयः ।
कर्मण्यभिप्रवृत्तोऽपि नैव किञ्चित्करोति सः ॥२०॥
tyaktvā karma-phalāsaṅgaṁ
nitya-tṛpto nirāśrayaḥ
karmaṇy abhipravṛtto ’pi
naiva kiñcit karoti saḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
tyaktvā — opgegeven hebbend; karma-phala-āsaṅgam — gehechtheid aan resultaten; nitya — altijd; tṛptaḥ — tevreden zijnd; nirāśrayaḥ — zonder enige toevlucht; karmaṇi — in activiteit; abhipravṛttaḥ — druk bezig zijn; api — ondanks; na — niet; eva — zeker; kiñcit — iets; karoti — doet; saḥ — hij."
VERS 4.21: Iemand met dit inzicht handelt met volledige beheersing van zijn geest en intelligentie, geeft het idee op dat zijn bezittingen zijn eigendom zijn en werkt alleen voor het strikt noodzakelijke om in leven te blijven. Door op die manier bezig te zijn, wordt hij niet beïnvloed door karmische reacties op zonden.
"निराशीर्यतचित्तात्मा त्यक्तसर्वपरिग्रहः ।
शारीरं केवलं कर्म कुर्वन्नाप्नोति किल्बिषम् ॥२१॥
nirāśīr yata-cittātmā
tyakta-sarva-parigrahaḥ
śārīraṁ kevalaṁ karma
kurvan nāpnoti kilbiṣam
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
nirāśīḥ — zonder verlangen naar het resultaat; yata — beheerst; citta-ātmā — geest en intelligentie; tyakta — opgevend; sarva — alle; parigrahaḥ — besef van eigendom met betrekking to bezittingen; śārīram — om lichaam en ziel bijeen te houden; kevalam — alleen; karma — activiteit; kurvan — doend; na — nooit; āpnoti — verwerft; kilbiṣam — karmische reacties op zonden."
VERS 4.22: Wie tevreden is met wat hij vanzelf ontvangt, wie ontstegen is aan dualiteit, wie vrij is van afgunst en zowel tijdens succes als falen gelijkmoedig blijft, raakt nooit verstrikt, ook al verricht hij allerlei activiteiten.
"यदृच्छालाभसन्तुष्टो द्वन्द्वातीतो विमत्सरः ।
समः सिद्धावसिद्धौ च कृत्वापि न निबध्यते ॥२२॥
yadṛcchā-lābha-santuṣṭo
dvandvātīto vimatsaraḥ
samaḥ siddhāv asiddhau ca
kṛtvāpi na nibadhyate
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yadṛcchā — vanzelf; lābha — met voordeel; santuṣṭaḥ — tevreden; dvandva — dualiteit; atītaḥ — overtroffen; vimatsaraḥ — vrij van afgunst; samaḥ — gelijkmoedig; siddhau — in succes; asiddhau — falen; ca — ook; kṛtvā — doend; api — hoewel; na — nooit; nibadhyate — wordt beïnvloed."
SCENE 3
VERS 5.17: Wanneer iemands intelligentie, geest en geloof allemaal geconcentreerd zijn op de Allerhoogste en hij alleen daar zijn toevlucht zoekt, dan wordt hij door volkomen kennis volledig gezuiverd van misvattingen en gaat hij zonder omwegen verder op het pad van bevrijding.
"तद्बुद्धयस्तदात्मानस्तन्निष्ठास्तत्परायणाः ।
गच्छन्त्यपुनरावृत्तिं ज्ञाननिर्धूतकल्मषाः ॥१७॥
tad-buddhayas tad-ātmānas
tan-niṣṭhās tat-parāyaṇāḥ
gacchanty apunar-āvṛttiṁ
jñāna-nirdhūta-kalmaṣāḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
tat-buddhayaḥ — degenen van wie de intelligentie altijd geconcentreerd is op de Allerhoogste; tat-ātmānaḥ — zij die altijd mediteren op de Allerhoogste; tat-niṣṭhāḥ — zij die hun geloof alleen op de Allerhoogste richten; tat-parāyaṇāḥ — die volledig hun toevlucht bij Hem hebben gezocht; gacchanti — gaan; apunaḥ-āvṛttim — naar bevrijding; jñāna — door kennis; nirdhūta — gezuiverd; kalmaṣāḥ — twijfels.
VERS 5.18: Omdat ze werkelijke kennis hebben, beschouwen de nederige wijzen een geleerde, eerbiedwaardige brāhmaṇa, een koe, een olifant, een hond en een hondeneter [paria] als gelijk.
विद्याविनयसम्पन्ने ब्राह्मणे गवि हस्तिनि ।
शुनि चैव श्वपाके च पण्डिताः समदर्शिनः ॥१८॥
vidyā-vinaya-sampanne
brāhmaṇe gavi hastini
śuni caiva śva-pāke ca
paṇḍitāḥ sama-darśinaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
vidyā — met geleerdheid; vinaya — en eerbiedwaardige; sampanne — volledig toegerust; brāhmaṇe — in de brāhmaṇa; gavi — in de koe; hastini — in de olifant; śuni — in de hond; ca — en; eva — zeker; śva-pāke — in de hondeneter (de paria); ca — respectievelijk; paṇḍitāḥ — zij die wijs zijn; sama-darśinaḥ — die als gelijk beschouwen."
VERS 5.19: Degenen met een geest gegrond in onverstoorbaarheid en gelijkmoedigheid hebben de toestanden van geboorte en dood al overwonnen. Ze zijn zo onberispelijk als Brahman en bevinden zich daarom al in Brahman.
"इहैव तैर्जितः सर्गो येषां साम्ये स्थितं मनः ।
निर्दोषं हि समं ब्रह्म तस्माद् ब्रह्मणि ते स्थिताः ॥१९॥
ihaiva tair jitaḥ sargo
yeṣāṁ sāmye sthitaṁ manaḥ
nirdoṣaṁ hi samaṁ brahma
tasmād brahmaṇi te sthitāḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
iha — in dit leven; eva — zeker; taiḥ — door hen; jitaḥ — overwonnen; sargaḥ — geboorte en dood; yeṣām — van wie; sāmye — in gelijkmoedigheid; sthitam — bevinden; manaḥ — geest; nirdoṣam — onberispelijk; hi — zeker; samam — gelijk; brahma — zoals de Allerhoogste; tasmāt — daarom; brahmaṇi — in de Allerhoogste; te — zij; sthitāḥ — bevinden zich."
VERS 18.8: Wanneer iemand zijn voorgeschreven plichten opgeeft omdat ze lastig zijn of uit angst voor lichamelijk ongemak, dan wordt gezegd dat hij zich heeft onthecht onder invloed van de hoedanigheid hartstocht. Deze vorm van handelen leidt nooit tot de verhevenheid die voortkomt uit onthechting.
"दुःखमित्येव यत्कर्म कायक्लेशभयात्त्यजेत् ।
स कृत्वा राजसं त्यागं नैव त्यागफलं लभेत् ॥८॥
duḥkham ity eva yat karma
kāya-kleśa-bhayāt tyajet
sa kṛtvā rājasaṁ tyāgaṁ
naiva tyāga-phalaṁ labhet
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
duḥkham — onaangenaam; iti — zo; eva — zeker; yat — welk; karma — activiteit; kāya — voor het lichaam; kleśa — ongemak; bhayāt — uit angst; tyajet — geeft op; saḥ — hij; kṛtvā — na te hebben gedaan; rājasam — in de hoedanigheid hartstocht; tyāgam — onthechting; na — niet; eva — zeker; tyāga — van onthechting; phalam — de resultaten; labhet — krijgt."
VERS 18.9: O Arjuna, wanneer men enkel uit plichtsbesef zijn voorgeschreven plicht vervult en zijn materiële banden en alle gehechtheid aan de vruchten van zijn activiteiten opgeeft, dan wordt dat onthechting in de hoedanigheid goedheid genoemd.
"कार्यमित्येव यत्कर्म नियतं क्रियतेऽर्जुन ।
सङ्गं त्यक्त्वा फलं चैव स त्यागः सात्त्विको मतः ॥९॥
kāryam ity eva yat karma
niyataṁ kriyate ’rjuna
saṅgaṁ tyaktvā phalaṁ caiva
sa tyāgaḥ sāttviko mataḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
kāryam — het moet gedaan worden; iti — zo; eva — zeker; yat — welk; karma — activiteit; niyatam — voorgeschreven; kriyate — wordt verricht; arjuna — o Arjuna; saṅgam — omgang; tyaktvā — onthechtend; phalam — het resultaat; ca — ook; eva — zeker; saḥ — die; tyāgaḥ — onthechting; sāttvikaḥ — in de hoedanigheid goedheid; mataḥ — naar Mijn mening.
VERS 17.11: Van alle offers is het offer dat uit plichtsbesef en volgens de aanwijzingen van de geschriften wordt gebracht door iemand die geen beloning verlangt, in de hoedanigheid goedheid.
अफलाङ्क्षिभिर्यज्ञो विधिदृष्टो य इज्यते ।
यष्टव्यमेवेति मनः समाधाय स सात्त्विकः ॥११॥
aphalākāṅkṣibhir yajño
vidhi-diṣṭo ya ijyate
yaṣṭavyam eveti manaḥ
samādhāya sa sāttvikaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
aphala-ākāṅkṣibhiḥ — door zij die niet naar de resultaten verlangen; yajñaḥ — offer; vidhi-diṣṭaḥ — volgens de aanwijzingen in de geschriften; yaḥ — welke; ijyate — wordt gebracht; yaṣṭavyam — moet gedaan worden; eva — zeker; iti — zo; manaḥ — de geest; samādhāya — geconcentreerd; saḥ — het; sāttvikaḥ — in de hoedanigheid goedheid."
VERS 18.10: Een intelligent en onthecht persoon in de hoedanigheid goedheid die geen hekel heeft aan onaangename activiteiten, maar die evenmin gehecht is aan aangename activiteiten, heeft geen twijfels over activiteit.
"न द्वेष्ट्यकुशलं कर्म कुशले नानुषज्जते ।
त्यागी सत्त्वसमाविष्टो मेधावी छिन्नसंशयः ॥१०॥
na dveṣṭy akuśalaṁ karma
kuśale nānuṣajjate
tyāgī sattva-samāviṣṭo
medhāvī chinna-saṁśayaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
na — nooit; dveṣṭi — haat; akuśalam — ongunstig; karma — activiteit; kuśale — in gunstige; na — evenmin; anuṣajjate — raakt gehecht; tyāgī — degene die zich onthecht; sattva — in goedheid; samāviṣṭaḥ — verzonken; medhāvī — intelligente; chinna — afgesneden hebbend; saṁśayaḥ — alle twijfels."
VERS 3.9: Men moet activiteiten verrichten als offers aan Viṣṇu, omdat activiteiten anders de oorzaak worden van gebondenheid in de materiële wereld. Vervul daarom je voorgeschreven plichten om Hem tevreden te stellen, o zoon van Kuntī; op die manier zul je altijd vrij blijven van gebondenheid.
"यज्ञार्थात्कर्मणोऽन्यत्र लोकोऽयं कर्मबन्धनः ।
तदर्थं कर्म कौन्तेय मुक्तसङ्गः समाचर ॥९॥
yajñārthāt karmaṇo ’nyatra
loko ’yaṁ karma-bandhanaḥ
tad-arthaṁ karma kaunteya
mukta-saṅgaḥ samācara
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yajña-arthāt — enkel gedaan in het belang van Yajña, Viṣṇu; karmaṇaḥ — dan activiteit; anyatra — anders; lokaḥ — wereld; ayam — deze; karma-bandhanaḥ — gebondenheid door activiteit; tat — van Hem; artham — in het belang van; karma — activiteit; kaunteya — o zoon van Kuntī; mukta-saṅgaḥ — bevrijd van contact; samācara — doe het perfect."
VERS 3.10: Bij de aanvang van de schepping bracht de Heer der schepselen generaties mensen en halfgoden voort samen met offers aan Viṣṇu. Daarop zegende Hij hen en sprak: ‘Wees gelukkig met dit yajña [offer], want door het te volbrengen, zal jullie alles geschonken worden wat wenselijk is om gelukkig te leven en bevrijding te bereiken.’
"सहयज्ञाः प्रजाः सृष्ट्वा पुरोवाच प्रजापतिः ।
अनेन प्रसविष्यध्वमेष वोऽस्त्विष्टकामधुक् ॥१०॥
saha-yajñāḥ prajāḥ sṛṣṭvā
purovāca prajāpatiḥ
anena prasaviṣyadhvam
eṣa vo ’stv iṣṭa-kāma-dhuk
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
saha — samen met; yajñāḥ — offers; prajāḥ — generaties; sṛṣṭvā — scheppend; purā — lang geleden; uvāca — zei; prajā-patiḥ — de Heer der schepselen; anena — door deze; prasaviṣyadhvam — wordt steeds voorspoediger; eṣaḥ — dit; vaḥ — jullie; astu — laat het zijn; iṣṭa — van alle wenselijke dingen; kāma-dhuk — schenker.
VERS 3.11: ‘Wanneer de halfgoden door offers tevreden zijn gesteld, zullen zij jullie ook tevredenstellen en op die manier zal er door de samenwerking tussen mensen en halfgoden voorspoed heersen voor iedereen.’
देवान्भावयतानेन ते देवा भावयन्तु वः ।
परस्परं भावयन्तः श्रेयः परमवाप्स्यथ ॥११॥
devān bhāvayatānena
te devā bhāvayantu vaḥ
parasparaṁ bhāvayantaḥ
śreyaḥ param avāpsyatha
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
devān — halfgoden; bhāvayatā — geplezierd hebbend; anena — door dit offer; te — die; devāḥ — halfgoden; bhāvayantu — zullen plezieren; vaḥ — jullie; parasparam — wederzijds; bhāvayantaḥ — elkaar plezierend; śreyaḥ — gunst; param — de allerhoogste; avāpsyatha — jullie zullen bereiken."
VERS 3.12: ‘Wanneer de halfgoden, die verantwoordelijk zijn voor het voorzien in verschillende levensbehoeften, tevreden zijn gesteld met de volbrachte yajña’s, zullen zij jullie alles geven wat nodig is. Maar hij die van zulke giften geniet zonder ze aan de halfgoden terug te offeren, is beslist een dief.’
"इष्टान्भोगान्हि वो देवा दास्यन्ते यज्ञभाविताः ।
तैर्दत्तानप्रदायैभ्यो यो भुङ्क्ते स्तेन एव सः ॥१२॥
iṣṭān bhogān hi vo devā
dāsyante yajña-bhāvitāḥ
tair dattān apradāyaibhyo
yo bhuṅkte stena eva saḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
iṣṭān — gewenste; bhogān — levensbehoeften; hi — zeker; vaḥ — aan jullie; devāḥ — de halfgoden; dāsyante — zullen schenken; yajña-bhāvitāḥ — tevredengesteld door het volbrengen van offers; taiḥ — door hen; dattān — gegeven dingen; apradāya — zonder geofferd te hebben; ebhyaḥ — aan deze halfgoden; yaḥ — hij die; bhuṅkte — geniet; stenaḥ — dief; eva — zeker; saḥ — hij."
ACT 2
SCENE 1
VERS 16.7: Zij die demonisch zijn, weten niet wat wel en wat niet gedaan moet worden. Ze zijn onrein en goed gedrag of waarheidlievendheid zijn in hen niet aan te treffen.
"प्रवृत्तिं च निवृत्तिं च जना न विदुरासुराः ।
न शौचं नापि चाचारो न सत्यं तेषु विद्यते ॥७॥
pravṛttiṁ ca nivṛttiṁ ca
janā na vidur āsurāḥ
na śaucaṁ nāpi cācāro
na satyaṁ teṣu vidyate
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
pravṛttim — juist handelen; ca — en; nivṛttim — niet onjuist handelen; ca — en; janāḥ — personen; na — nooit; viduḥ — weten; āsurāḥ — demonische; na — nooit; śaucam — reinheid; na — evenmin; api — ook; ca — en; ācāraḥ — gedrag; na — nooit; satyam — waarheid; teṣu — in hen; vidyate — er is."
VERS 16.8: Ze zeggen dat deze wereld onwerkelijk is, geen fundament heeft en dat er geen God is die hem bestuurt. Ze zeggen dat de wereld voortkomt uit seksueel verlangen en geen andere oorzaak heeft dan lust.
"असत्यमप्रतिष्ठं ते जगदाहुरनीश्वरम् ।
अपरस्परसम्भूतं किमन्यत्कामहैतुकम् ॥८॥
asatyam apratiṣṭhaṁ te
jagad āhur anīśvaram
aparaspara-sambhūtaṁ
kim anyat kāma-haitukam
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
asatyam — onwerkelijk; apratiṣṭham — zonder fundament; te — zij; jagat — de kosmos; āhuḥ — zeggen; anīśvaram — zonder bestuurder; aparaspara — zonder oorzaak; sambhūtam — teweeggebracht; kim anyat — er is geen andere oorzaak; kāma-haitukam — het is enkel door lust veroorzaakt."
VERS 16.9: Overtuigd van zulke opvattingen wijden de demonen, die zichzelf hebben verloren en geen intelligentie bezitten, zich aan rampzalige, gruwelijke werken die bedoeld zijn om de wereld te vernietigen.
"एतां दृष्टिमवष्टभ्य नष्टात्मानोऽल्पबुद्धयः ।
प्रभवन्त्युग्रकर्माणः क्षयाय जगतोऽहिताः ॥९॥
etāṁ dṛṣṭim avaṣṭabhya
naṣṭātmāno ’lpa-buddhayaḥ
prabhavanty ugra-karmāṇaḥ
kṣayāya jagato ’hitāḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
etām — deze; dṛṣṭim — zienswijze; avaṣṭabhya — aanvaardend; naṣṭa — verloren hebbend; ātmānaḥ — zijzelf; alpa-buddhayaḥ — zij die minder intelligent zijn; prabhavanti — gedijen; ugra-karmāṇaḥ — gewijd aan wrede activiteiten; kṣayāya — voor vernietiging; jagataḥ — van de wereld; ahitāḥ — rampzalig."
VERS 16.10: Door hun toevlucht te nemen tot onverzadigbare lust en vervuld te zijn van verwaandheid, trots en hoogmoed, houden de demonen, die op die manier in illusie zijn, zich altijd bezig met onzuivere activiteiten, omdat ze aangetrokken zijn tot het tijdelijke.
"काममाश्रित्य दुष्पूरं दम्भमानमदान्विताः ।
मोहाद्गृहीत्वासद्ग्राहान्प्रवर्तन्तेऽशुचिव्रताः ॥१०॥
kāmam āśritya duṣpūraṁ
dambha-māna-madānvitāḥ
mohād gṛhītvāsad-grāhān
pravartante ’śuci-vratāḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
kāmam — lust; āśritya — toevlucht nemend tot; duṣpūram — onverzadigbare; dambha — van trots; māna — en hoogmoed; mada-anvitāḥ — vervuld van eigenwaan; mohāt — door illusie; gṛhītvā — aannemend; asat — tijdelijke; grāhān — dingen; pravartante — ze gedijen; aśuci-vratāḥ — zij die onzuivere geloften afleggen."
VERS 16.11-12: Ze zijn ervan overtuigd dat het bevredigen van de zintuigen het voornaamste doel van de menselijke beschaving is. Zo ervaren ze tot aan het einde van hun leven enorme angst en bezorgdheid. Verstrikt in een net van honderdduizenden verlangens en vervuld van lust en woede, proberen ze op onwettige wijze rijkdom te bemachtigen voor hun zinsbevrediging.
"चिन्तामपरिमेयां च प्रलयान्तामुपाश्रिताः ।
कामोपभोगपरमा एतावदिति निश्चिताः ॥११॥
आशापाशशतैर्बद्धाः कामक्रोधपरायणाः ।
ईहन्ते कामभोगार्थमन्यायेनार्थसञ्चयान् ॥१२॥
cintām aparimeyāṁ ca
pralayāntām upāśritāḥ
kāmopabhoga-paramā
etāvad iti niścitāḥ
āśā-pāśa-śatair baddhāḥ
kāma-krodha-parāyaṇāḥ
īhante kāma-bhogārtham
anyāyenārtha-sañcayān
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
cintām — angsten en zorgen; aparimeyām — onmetelijke; ca — en; pralaya-antām — tot aan hun dood; upāśritāḥ — hun toevlucht genomen tot; kāma-upabhoga — zinsbevrediging; paramāḥ — het hoogste doel van het leven; etāvat — zo; iti — op deze manier; niścitāḥ — zich verzekerd hebben van; āśā-pāśa — verstrikkingen in een netwerk van hoop; śataiḥ — door honderden; baddhāḥ — vastgebonden zijn; kāma — van lust; krodha — en woede; parāyaṇāḥ — altijd de mentaliteit hebben van; īhante — ze verlangen; kāma — lust; bhoga — zinnelijk genot; artham — voor dat doel; anyāyena — onwettig; artha — van rijkdom; sañcayān — vermeerdering."
VERS 16.13-15: Een demonisch persoon denkt: ‘Vandaag is dit mijn rijkdom, maar door mijn sluwe plannen zal ik meer bemachtigen. Zoveel heb ik nu, maar dat zal in de toekomst meer worden, en meer. Hij is mijn vijand, maar ik heb hem gedood en al mijn andere vijanden zullen ook worden gedood. Ik ben de heer van alles. Ik ben de genieter. Ik ben volmaakt, machtig en gelukkig. Ik ben de rijkste man, omringd door aristocratische familie-leden. Niemand is zo machtig en gelukkig als ik. Ik zal offers brengen, ik zal schenkingen doen en op die manier zal ik genieten.’ Zo worden zulke personen misleid door onwetendheid.
"इदमद्य मया लब्धमिमं प्राप्स्ये मनोरथम् ।
इदमस्तीदमपि मे भविष्यति पुनर्धनम् ॥१३॥
असौ मया हतः शत्रुर्हनिष्ये चापरानपि ।
ईश्वरोऽहमहं भोगी सिद्धोऽहं बलवान्सुखी ॥१४॥
आढ्योऽभिजनवानस्मि कोऽन्योऽस्ति सदृशो मया ।
यक्ष्ये दास्यामि मोदिष्य इत्यज्ञानविमोहिताः ॥१५॥
idam adya mayā labdham
imaṁ prāpsye manoratham
idam astīdam api me
bhaviṣyati punar dhanam
asau mayā hataḥ śatrur
haniṣye cāparān api
īśvaro ’ham ahaṁ bhogī
siddho ’haṁ balavān sukhī
āḍhyo ’bhijanavān asmi
ko ’nyo ’sti sadṛśo mayā
yakṣye dāsyāmi modiṣya
ity ajñāna-vimohitāḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
idam — dit; adya — vandaag; mayā — door mij; labdham — verworven; imam — dit; prāpsye — ik zal krijgen; manaḥ-ratham — overeenkomstig mijn verlangens; idam — dit; asti — er is; idam — dit; api — ook; me — van mij; bhaviṣyati — in de toekomst zal het toenemen; punaḥ — opnieuw; dhanam — rijkdom; asau — die; mayā — door mij; hataḥ — is gedood; śatruḥ — vijand; haniṣye — ik zal doden; ca — ook; aparān — anderen; api — zeker; īśvaraḥ — de heer; aham — ik ben; aham — ik ben; bhogī — de genieter; siddhaḥ — volmaakt; aham — ik ben; bala-vān — machtig; sukhī — gelukkig; āḍhyaḥ — rijk; abhijana-vān — omringd door aristocratische familieleden; asmi — ik ben; kaḥ — wie; anyaḥ — andere; asti — er is; sadṛśaḥ — zoals; mayā — ik; yakṣye — ik zal offers brengen; dāsyāmi — ik zal schenkingen doen; modiṣye — ik zal genieten; iti — zo; ajñāna — door onwetendheid; vimohitāḥ — misleid."
VERS 3.17: Maar wie zijn menselijke levensvorm aan zelfrealisatie wijdt, wie alleen maar vreugde beleeft door en tevreden is met het zich realiseren van het zelf en zo volkomen voldaan is, voor hem bestaat er geen plicht.
"यस्त्वात्मरतिरेव स्यादात्मतृप्तश्च मानवः ।
आत्मन्येव च सन्तुष्टस्तस्य कार्यं न विद्यते ॥१७॥
yas tv ātma-ratir eva syād
ātma-tṛptaś ca mānavaḥ
ātmany eva ca santuṣṭas
tasya kāryaṁ na vidyate
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yaḥ — iemand die; tu — maar; ātma-ratiḥ — plezier hebbend in het zelf; eva — zeker; syāt — blijft; ātma-tṛptaḥ — tevreden in het zelf; ca — en; mānavaḥ — een mens; ātmani — in zichzelf; eva — alleen; ca — en; santuṣṭaḥ — volkomen voldaan; tasya — zijn; kāryam — plicht; na — niet; vidyate — bestaat.
VERS 3.18: Voor een zelfgerealiseerd persoon bestaat er tijdens het vervullen van zijn voorgeschreven plichten geen enkel doel om na te streven, maar evenmin heeft hij reden om zulke activiteiten niet te verrichten. Ook hoeft hij zich niet afhankelijk te stellen van enig ander levend wezen.
नैव तस्य कृतेनार्थो नाकृतेनेह कश्चन ।
न चास्य सर्वभूतेषु कश्चिदर्थव्यपाश्रयः ॥१८॥
naiva tasya kṛtenārtho
nākṛteneha kaścana
na cāsya sarva-bhūteṣu
kaścid artha-vyapāśrayaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
na — nooit; eva — zeker; tasya — zijn; kṛtena — door zijn plicht te vervullen; arthaḥ — doel; na — evenmin; akṛtena — zonder zijn plicht te vervullen; iha — in deze wereld; kaścana — wat dan ook; na — nooit; ca — en; asya — van hem; sarva-bhūteṣu — te midden van alle levende wezens; kaścit — enkele; artha — reden; vyapāśrayaḥ — toevlucht nemen tot."
VERS 3.19: Men moet daarom uit plichtsbesef handelen, zonder gehecht te zijn aan de vruchten van activiteiten, want handelt men zonder gehechtheid, dan bereikt men de Allerhoogste.
"तस्मादसक्तः सततं कार्यं कर्म समाचर ।
असक्तो ह्याचरन्कर्म परमाप्नोति पूरुषः ॥१९॥
tasmād asaktaḥ satataṁ
kāryaṁ karma samācara
asakto hy ācaran karma
param āpnoti pūruṣaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
tasmāt — daarom; asaktaḥ — zonder gehechtheid; satatam — voortdurend; kāryam — als plicht; karma — activiteit; samācara — verricht; asaktaḥ — ongehecht; hi — zeker; ācaran — doen; karma — activiteit; param — het Allerhoogste; āpnoti — bereikt; pūruṣaḥ — een man."
VERS 3.20: Vorsten als Janaka kwamen tot volmaaktheid uitsluitend door hun voorgeschreven plichten te vervullen. Daarom moet je je voorgeschreven activiteiten verrichten; enkel om de gewone mensen te onderrichten.
"कर्मणैव हि संसिद्धिमास्थिता जनकादयः ।
लोकसंग्रहमेवापि सम्पश्यन्कर्तुमर्हसि ॥२०॥
karmaṇaiva hi saṁsiddhim
āsthitā janakādayaḥ
loka-saṅgraham evāpi
sampaśyan kartum arhasi
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
karmaṇā — door activiteit; eva — zelfs; hi — zeker; saṁsiddhim — in volmaaktheid; āsthitāḥ — bevindend; janaka-ādayaḥ — Janaka en andere koningen; loka-saṅgraham — de mensen in het algemeen; eva api — ook; sampaśyan — beschouwend; kartum — handelen; arhasi — je moet."
VERS 3.21: Alle activiteiten die een groot man verricht, worden door gewone mensen nagevolgd. En alle normen die hij door zijn voorbeeldig handelen stelt, worden door de hele wereld nageleefd.
"यद्यदाचरति श्रेष्ठस्तत्तदेवेतरो जनः ।
स यत्प्रमाणं कुरुते लोकस्तदनुवर्तते ॥२१॥
yad yad ācarati śreṣṭhas
tat tad evetaro janaḥ
sa yat pramāṇaṁ kurute
lokas tad anuvartate
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yat yat — wat dan ook; ācarati — hij doet; śreṣṭhaḥ — een respectabele leider; tat — dat; tat — en dat alleen; eva — zeker; itaraḥ — gewoon; janaḥ — persoon; saḥ — hij; yat — om het even welke; pramāṇam — maatstaf; kurute — verricht; lokaḥ — de hele wereld; tat — dat; anuvartate — volgt in het voetspoor."
VERS 3.22: O zoon van Pṛthā, voor Mij zijn er in geen van de drie planetenstelsels voorgeschreven activiteiten. Ook heb Ik niets nodig en evenmin is er voor Mij iets te verwerven — toch verricht Ik voorgeschreven plichten.
"न मे पार्थास्ति कर्तव्यं त्रिषु लोकेषु किञ्चन ।
नानवाप्तमवाप्तव्यं वर्त एव च कर्मणि ॥२२॥
na me pārthāsti kartavyaṁ
triṣu lokeṣu kiñcana
nānavāptam avāptavyaṁ
varta eva ca karmaṇi
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
na — niet; me — Mijn; pārtha — o zoon van Pṛthā; asti — er is; kartavyam — voorgeschreven plicht; triṣu — in de drie; lokeṣu — planetenstelsels; kiñcana — wat dan ook; na — niets; anavāptam — ontbrekend; avāptavyam — te verwerven; varte — Ik ben bezig; eva — zeker; ca — ook; karmaṇi — in voorgeschreven plicht."
VERS 3.23: Want als Ik het ooit zou nalaten om zorgvuldig voorgeschreven plichten te verrichten, o Pārtha, dan zouden alle mensen ongetwijfeld Mijn pad volgen.
"यदि ह्यहं न वर्तेयं जातु कर्मण्यतन्द्रितः ।
मम वर्त्मानुवर्तन्ते मनुष्याः पार्थ सर्वशः ॥२३॥
yadi hy ahaṁ na varteyaṁ
jātu karmaṇy atandritaḥ
mama vartmānuvartante
manuṣyāḥ pārtha sarvaśaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yadi — als; hi — zeker; aham — Ik; na — niet; varteyam — zo bezig ben; jātu — ooit; karmaṇi — in het vervullen van voorgeschreven plichten; atandritaḥ — heel zorgvuldig; mama — Mijn; vartma — pad; anuvartante — zouden volgen; manuṣyāḥ — alle mensen; pārtha — o zoon van Pṛthā; sarvaśaḥ — in alle opzichten."
VERS 3.24: Als Ik geen voorgeschreven activiteiten zou verrichten, dan zouden al deze werelden in verval raken. Ik zou de oorzaak zijn van het ontstaan van onwenselijke bevolking en Ik zou daardoor de vrede van alle levende wezens verstoren.
"उत्सीदेयुरिमे लोका न कुर्यां कर्म चेदहम् ।
सङ्करस्य च कर्ता स्यामुपहन्यामिमाः प्रजाः ॥२४॥
utsīdeyur ime lokā
na kuryāṁ karma ced aham
saṅkarasya ca kartā syām
upahanyām imāḥ prajāḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
utsīdeyuḥ — zouden ten onder gaan; ime — al deze; lokāḥ — werelden; na — niet; kuryām — Ik verricht; karma — voorgeschreven plichten; cet — als; aham — Ik; saṅkarasya — van onwenselijke bevolking; ca — en; kartā — schepper; syām — zou zijn; upahanyām — zou vernietigen; imāḥ — al deze; prajāḥ — levende wezens."
VERS 12.13-14: Hij die niet vijandig is, maar een goede vriend is van alle levende wezens, die zichzelf niet als een eigenaar beschouwt en vrij is van vals ego, die zowel in geluk als ellende gelijkmoedig blijft, die verdraagzaam, altijd tevreden en beheerst is, die met vastberadenheid en met zijn geest en intelligentie op Mij gericht devotionele dienst verricht — zo’n toegewijde van Mij is Me zeer dierbaar.
"अद्वेष्टा सर्वभूतानां मैत्रः करुण एव च ।
निर्ममो निरहङ्कारः समदुःखसुखः क्षमी ॥१३॥
सन्तुष्टः सततं योगी यतात्मा दृढनिश्चयः ।
मय्यर्पितमनोबुद्धिर्यो मद्भक्तः स मे प्रियः ॥१४॥
adveṣṭā sarva-bhūtānāṁ
maitraḥ karuṇa eva ca
nirmamo nirahaṅkāraḥ
sama-duḥkha-sukhaḥ kṣamī
santuṣṭaḥ satataṁ yogī
yatātmā dṛḍha-niścayaḥ
mayy arpita-mano-buddhir
yo mad-bhaktaḥ sa me priyaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
adveṣṭā — niet vijandig; sarva-bhūtānām — naar alle levende wezens; maitraḥ — vriendelijk; karuṇaḥ — goedaardig; eva — zeker; ca — en; nirmamaḥ — zonder gevoelens van eigenaarschap; nirahaṅkāraḥ — zonder vals ego; sama — gelijkmoedig; duḥkha — in ellende; sukhaḥ — en geluk; kṣamī — vergevens-gezind; santuṣṭaḥ — tevreden; satatam — altijd; yogī — iemand die devotionele dienst verricht; yata-ātmā — zelfbeheerst; dṛḍha-niścayaḥ — met vastberaden-heid; mayi — op Mij; arpita — bezig met; manaḥ — geest; buddhiḥ — en intelligentie; yaḥ — iemand die; mat-bhaktaḥ — Mijn toegewijde; saḥ — hij; me — Mij; priyaḥ — dierbaar."
VERS 12.15: Hij die niemand in moeilijkheden brengt, door niemand verstoord kan worden en evenwichtig blijft in geluk, verdriet, angst en ongerustheid, is Me zeer dierbaar.
"यस्मान्नोद्विजते लोको लोकान्नोद्विजते च यः ।
हर्षामर्षभयोद्वेगैर्मुक्तो यः स च मे प्रियः ॥१५॥
yasmān nodvijate loko
lokān nodvijate ca yaḥ
harṣāmarṣa-bhayodvegair
mukto yaḥ sa ca me priyaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yasmāt — van wie; na — nooit; udvijate — worden verontrust; lokaḥ — mensen; lokāt — van mensen; na — nooit; udvijate — wordt verstoord; ca — ook; yaḥ — iedereen die; harṣa — van vreugde; amarṣa — verdriet; bhaya — angst; udvegaiḥ — en ongerustheid; muktaḥ — bevrijd; yaḥ — wie; saḥ — hij; ca — en; me — Mij; priyaḥ — zeer dierbaar."
VERS 12.16: Die toegewijde van Mij die niet afhankelijk is van de geijkte gang van zaken, die zuiver en bekwaam is, die geen zorgen heeft, die vrij is van alle pijn en geen resultaten meer nastreeft, is Mij zeer dierbaar.
"अनपेक्षः शुचिर्दक्ष उदासीनो गतव्यथः ।
सर्वारम्भपरित्यागी यो मद्भक्तः स मे प्रियः ॥१६॥
anapekṣaḥ śucir dakṣa
udāsīno gata-vyathaḥ
sarvārambha-parityāgī
yo mad-bhaktaḥ sa me priyaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
anapekṣaḥ — neutraal; śuciḥ — zuiver; dakṣaḥ — bekwaam; udāsīnaḥ — vrij van zorgen; gata-vyathaḥ — van alle pijn bevrijd; sarva-āram-bha — van alle ondernemingen; parityāgī — iemand die zich onthecht; yaḥ — wie; mat-bhaktaḥ — Mijn toegewijde; saḥ — hij; me — Mij; priyaḥ — zeer dierbaar."
VERS 12.17: Hij die zich niet verheugt en evenmin verdriet heeft, die niet treurt en niets verlangt en zich zowel van gunstige als ongunstige dingen onthecht — zo’n toegewijde is Mij zeer dierbaar.
"यो न हृष्यति न द्वेष्टि न शोचति न काङ्क्षति ।
शुभाशुभपरित्यागी भक्तिमान्यः स मे प्रियः ॥१७॥
yo na hṛṣyati na dveṣṭi
na śocati na kāṅkṣati
śubhāśubha-parityāgī
bhaktimān yaḥ sa me priyaḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yaḥ — iemand die; na — nooit; hṛṣyati — zich verheugt; na — nooit; dveṣṭi — verdriet heeft; na — nooit; śocati — treurt; na — nooit; kāṅkṣati — verlangt; śubha — van het gunstige; aśubha — en het ongunstige; parityāgī — iemand die zich onthecht; bhakti-mān — toegewijde; yaḥ — iemand die; saḥ — hij is; me — Mij; priyaḥ — dierbaar."
VERS 12.18-19: Hij die onpartijdig is ten opzichte van vriend en vijand, die onaangedaan is door eer en schande, hitte en kou, geluk en ellende, roem en beruchtheid, die altijd vrij is van slecht gezelschap, die altijd zwijgzaam is en tevreden met alles, die geen vaste verblijfplaats heeft, die gegrond is in kennis en bezig is met devotionele dienst aan Mij — zo iemand is Me zeer dierbaar.
"समः शत्रौ च मित्रे च तथा मानापमानयोः ।
शीतोष्णसुखदुःखेषु समः सङ्गविवर्जितः ॥१८॥
तुल्यनिन्दास्तुतिर्मौनी सन्तुष्टो येन केनचित् ।
अनिकेतः स्थिरमतिर्भक्तिमान्मे प्रियो नरः ॥१९॥
samaḥ śatrau ca mitre ca
tathā mānāpamānayoḥ
śītoṣṇa-sukha-duḥkheṣu
samaḥ saṅga-vivarjitaḥ
tulya-nindā-stutir maunī
santuṣṭo yena kenacit
aniketaḥ sthira-matir
bhaktimān me priyo naraḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
samaḥ — gelijk; śatrau — tegenover een vijand; ca — ook; mitre — tegenover een vriend; ca — ook; tathā — zo; māna — in eer; apamānayoḥ — en schande; śīta — in kou; uṣṇa — hitte; sukha — geluk; duḥkheṣu — en ellende; samaḥ — gelijkmoedig; saṅga-vivarjitaḥ — vrij van alle omgang; tulya — gelijk; nindā — belastering; stutiḥ — en verheerlijking; maunī — zwijgzaam; santuṣṭaḥ — tevreden; yena kenacit — met alles; aniketaḥ — geen verblijfplaats hebbend; sthira — gegrond; matiḥ — vastberadenheid; bhakti-mān — vol devotie bezig; me — Mij; priyaḥ — dierbaar; naraḥ — een mens."
VERS 12.20: Zij die dit onvergankelijke pad van devotionele dienst volgen, die zich er vol vertrouwen volledig op toeleggen en Mij tot het hoogste doel maken, zijn Me zeer, zeer dierbaar.
"ये तु धर्म्यामृतमिदं यथोक्तं पर्युपासते ।
श्रद्दधाना मत्परमा भक्तास्तेऽतीव मे प्रियाः ॥२०॥
ye tu dharmāmṛtam idaṁ
yathoktaṁ paryupāsate
śraddadhānā mat-paramā
bhaktās te ’tīva me priyāḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
ye — zij die; tu — maar; dharma — van religie; amṛtam — nectar; idam — deze; yathā — zoals; uktam — gesproken; paryupāsate — zich volledig toeleggen op; śraddadhānāḥ — met geloof, vertrouwen; mat-paramāḥ — Mij, de Allerhoogste Heer, als alles beschouwend; bhaktāḥ — toegewijden; te — zij; atīva — heel erg; me — Mij; priyāḥ — dierbaar."
ACT 3
SCENE 1
VERS 12.20: Zij die dit onvergankelijke pad van devotionele dienst volgen, die zich er vol vertrouwen volledig op toeleggen en Mij tot het hoogste doel maken, zijn Me zeer, zeer dierbaar.
"या निशा सर्वभूतानां तस्यां जागर्ति संयमी ।
यस्यां जाग्रति भूतानि सा निशा पश्यतो मुनेः ॥६९॥
yā niśā sarva-bhūtānāṁ
tasyāṁ jāgarti saṁyamī
yasyāṁ jāgrati bhūtāni
sā niśā paśyato muneḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yā — wat; niśā — nacht is; sarva — alle; bhūtānām — van levende wezens; tasyām — in dat; jāgarti — is waakzaam; saṁyamī — degenen met zelfbeheersing; yasyām — in welke; jāgrati — zijn wakker; bhūtāni — alle wezens; sā — dat is; niśā — nacht; paśyataḥ — voor de introspectieve; muneḥ — wijze."
VERS 2.70: Alleen iemand die niet verstoord wordt door de onophoudelijke stroom van verlangens — die als rivieren in de oceaan stromen, die zelf voortdurend wordt gevuld, maar altijd rustig blijft — kan vrede vinden, maar niet degene die zulke verlangens probeert te vervullen.
"आपूर्यमाणमचलप्रतिष्ठं
समुद्रमापः प्रविशन्ति यद्वत् ।
तद्वत्कामा यं प्रविशन्ति सर्वे
स शान्तिमाप्नोति न कामकामी ॥७०॥
āpūryamāṇam acala-pratiṣṭhaṁ
samudram āpaḥ praviśanti yadvat
tadvat kāmā yaṁ praviśanti sarve
sa śāntim āpnoti na kāma-kāmī
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
āpūryamāṇam — voortdurend worden gevuld; acala-pratiṣṭham — onbewogen blijvend; samudram — de oceaan; āpaḥ — waters; praviśanti — binnenstromen; yadvat — zoals; tadvat — zo; kāmāḥ — verlangens; yam — in wie; praviśanti — binnenstromen; sarve — alle; saḥ — die persoon; śāntim — vrede; āpnoti — verkrijgt; na — niet; kāma-kāmī — iemand die verlangens wil vervullen."
VERS 2.72: Dat is de spirituele en goddelijke levenswijze, en wie deze heeft bereikt, zal niet meer verward zijn. Wanneer iemand zich zelfs op het moment van de dood in die toestand bevindt, kan hij binnengaan in het koninkrijk van God.
"एषा ब्राह्मी स्थितिः पार्थ नैनां प्राप्य विमुह्यति ।
स्थित्वास्यामन्तकालेऽपि ब्रह्मनिर्वाणमृच्छति ॥७२॥
eṣā brāhmī sthitiḥ pārtha
naināṁ prāpya vimuhyati
sthitvāsyām anta-kāle ’pi
brahma-nirvāṇam ṛcchati
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
eṣā — deze; brāhmī — spirituele; sthitiḥ — situatie; pārtha — o zoon van Pṛthā; na — nooit; enām — dit; prāpya — bereikend; vimuhyati — iemand is verward; sthitvā — vaststaand; asyām — in dit; anta-kāle — aan het eind van het leven; api — ook; brahma-nirvāṇam — het spirituele koninkrijk van God; ṛcchati — men bereikt."
VERS 12.18-19: Hij die onpartijdig is ten opzichte van vriend en vijand, die onaangedaan is door eer en schande, hitte en kou, geluk en ellende, roem en beruchtheid, die altijd vrij is van slecht gezelschap, die altijd zwijgzaam is en tevreden met alles, die geen vaste verblijfplaats heeft, die gegrond is in kennis en bezig is met devotionele dienst aan Mij — zo iemand is Me zeer dierbaar.
"समः शत्रौ च मित्रे च तथा मानापमानयोः ।
शीतोष्णसुखदुःखेषु समः सङ्गविवर्जितः ॥१८॥
तुल्यनिन्दास्तुतिर्मौनी सन्तुष्टो येन केनचित् ।
अनिकेतः स्थिरमतिर्भक्तिमान्मे प्रियो नरः ॥१९॥
samaḥ śatrau ca mitre ca
tathā mānāpamānayoḥ
śītoṣṇa-sukha-duḥkheṣu
samaḥ saṅga-vivarjitaḥ
tulya-nindā-stutir maunī
santuṣṭo yena kenacit
aniketaḥ sthira-matir
bhaktimān me priyo naraḥ
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
samaḥ — gelijk; śatrau — tegenover een vijand; ca — ook; mitre — tegenover een vriend; ca — ook; tathā — zo; māna — in eer; apamānayoḥ — en schande; śīta — in kou; uṣṇa — hitte; sukha — geluk; duḥkheṣu — en ellende; samaḥ — gelijkmoedig; saṅga-vivarjitaḥ — vrij van alle omgang; tulya — gelijk; nindā — belastering; stutiḥ — en verheerlijking; maunī — zwijgzaam; santuṣṭaḥ — tevreden; yena kenacit — met alles; aniketaḥ — geen verblijfplaats hebbend; sthira — gegrond; matiḥ — vastberadenheid; bhakti-mān — vol devotie bezig; me — Mij; priyaḥ — dierbaar; naraḥ — een mens."
VERS 4.5: De Persoonlijkheid Gods zei: Vele, vele geboorten hebben zowel jij als Ik doorgemaakt. Ik kan ze Me allemaal herinneren, maar jij niet, o bedwinger van de vijand!
"श्रीभगवानुवाच ।
बहूनि मे व्यतीतानि जन्मानि तव चार्जुन ।
तान्यहं वेद सर्वाणि न त्वं वेत्थ परन्तप ॥५॥
śrī-bhagavān uvāca
bahūni me vyatītāni
janmāni tava cārjuna
tāny ahaṁ veda sarvāṇi
na tvaṁ vettha parantapa
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
śrī-bhagavān uvāca — de Persoonlijkheid Gods zei; bahūni — veel; me — van Mij; vyatītāni — zijn voorbijgegaan; janmāni — geboorten; tava — van jou; ca — en ook; arjuna — o Arjuna; tāni — die; aham — Ik; veda — weet; sarvāṇi — alle; na — niet; tvam — jou; vettha — weet; parantapa — o bedwinger van de vijand."
VERS 4.6: Hoewel Ik ongeboren ben en Mijn transcendentale lichaam nooit vergaat, en hoewel Ik de Heer van alle levende wezens ben, verschijn Ik desondanks in elk tijdperk in Mijn oorspronkelijke, transcendentale gedaante.
"अजोऽपि सन्नव्ययात्मा भूतानामीश्वरोऽपि सन् ।
प्रकृतिं स्वामधिष्ठाय सम्भवाम्यात्ममायया ॥६॥
ajo ’pi sann avyayātmā
bhūtānām īśvaro ’pi san
prakṛtiṁ svām adhiṣṭhāya
sambhavāmy ātma-māyayā
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
ajaḥ — ongeboren; api — hoewel; san — terwijl Ik zo ben; avyaya — zonder verval; ātmā — lichaam; bhūtānām — van al degenen die geboren zijn; īśvaraḥ — de Allerhoogste Heer; api — hoewel; san — terwijl Ik zo ben; prakṛtim — in de transcendentale gedaante; svām — van Mijzelf; adhiṣṭhāya — zich zo bevindend; sambhavāmi — Ik incarneer; ātma-māyayā — door Mijn interne energie."
VERS 4.7: Telkens wanneer de beoefening van religie ergens in verval raakt en goddeloosheid de overhand neemt, o afstammeling van Bharata, op dat moment daal Ik Zelf neer.
"यदा यदा हि धर्मस्य ग्लानिर्भवति भारत ।
अभ्युत्थानमधर्मस्य तदात्मानं सृजाम्यहम् ॥७॥
yadā yadā hi dharmasya
glānir bhavati bhārata
abhyutthānam adharmasya
tadātmānaṁ sṛjāmy aham
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
yadā yadā — waar en wanneer dan ook; hi — zeker; dharmasya — van religie; glāniḥ — afwijkingen; bhavati — zich manifesteren; bhārata — o afstammeling van Bharata; abhyutthānam — overhand; adharmasya — van goddeloosheid; tadā — op dat moment; ātmānam — zelf; sṛjāmi — verschijn; aham — Ik."
VERS 4.8: Om de toegewijden te bevrijden en kwaadaardige personen te verdelgen en ook om de religieuze principes te herstellen, verschijn Ik Zelf, tijdperk na tijdperk.
"परित्राणाय साधूनां विनाशाय च दुष्कृताम् ।
धर्मसंस्थापनार्थाय सम्भवामि युगे युगे ॥८॥
paritrāṇāya sādhūnāṁ
vināśāya ca duṣkṛtām
dharma-saṁsthāpanārthāya
sambhavāmi yuge yuge
WOORD-VOOR-WOORD-VERTALINGEN
paritrāṇāya — voor de bevrijding; sādhūnām — van de toegewijden; vināśāya — voor de vernietiging; ca — en; duṣkṛtām — van kwaadaardige personen; dharma — religieuze principes; saṁsthāpana-arthāya — om te herstellen; sambhavāmi — verschijn Ik; yuge — tijdperk; yuge — na tijdperk."
MEDIA
Klara Espresso
https://www.facebook.com/102768886449289/posts/2109438032449021/https://www.facebook.com/events/2063780917227834/
https://operaballet.be/nl/programma/2018-2019/satyagraha
https://operaballet.be/nl/het-huis/blog/allesbehalve-alledaags-een-kijk-in-de-partituur-van-satyagraha
About
http://www.east-man.be/nl/14/85/https://www.metopera.org/globalassets/discover/education/educator-guides/satyagraha/satyagraha.11-12.guide.pdf
https://www.laopera.org/globalassets/documentslao/press/1819/lao.sayagraha-11x17-whos_who.pdf
https://www.laopera.org/season/1819-season-la-opera-season/satyagraha/
https://www.limelightmagazine.com.au/reviews/satyagraha-folkoperan-stockholm-cirkus-cirkor-bam/
CD
https://www.deezer.com/search/satyagraha%20glass/albumLIBRETTO
https://kupdf.net/download/philip-glass-satyagraha-libretto_59005171dc0d60cc67959e7d_pdf...but where's the sanskrit :/ ?
https://philipglass.com/books/satyagraha/
http://www.holdekunst.com/blog/sanskrit-or-english-oddly-it-doesnt-much-matter-a-postscript.html
http://www.ernestbloch.org/home.cfm?dir_cat=99881
CONTEXT: "Becoming the Charioteer: Gandhi in Philip Glass’s Satyagraha"
https://www.scribd.com/document/336018371/Glass-Music-by-Philip-Glass-Satyagraha-2
https://philosophynow.org/issues/101/Satyagraha
https://tricycle.org/magazine/satyagraha-special-section-unbending-intent-an-interview-with-philip-glass/
http://shodhganga.inflibnet.ac.in/bitstream/10603/131754/9/09_chapter%204.pdf
http://americanvedantist.org/2014/articles/mahatma-gandhi-and-the-bhagavad-gita/
https://philosophynow.org/issues/101/Satyagraha
https://tricycle.org/magazine/satyagraha-special-section-unbending-intent-an-interview-with-philip-glass/
Mahatma Gandhi's kijk op de Bhagavad Gita
https://www.mkgandhi.org/ebks/gita-according-to-gandhi.pdfhttp://shodhganga.inflibnet.ac.in/bitstream/10603/131754/9/09_chapter%204.pdf
http://americanvedantist.org/2014/articles/mahatma-gandhi-and-the-bhagavad-gita/
Reacties
Een reactie posten