"De harp van Sint Franciscus" (Felix Timmermans)
"De harp van Sint Franciscus" (ca. 1931) van Felix Timmermans
bevat "bekerings"-(of "zelf-realisatie"-)passages die je evengoed in biografieën van Vaishnava-heiligen (V) aantreft - echt straf !
Enkele fragmenten
[p. 13] / [p. 14]
Die natuur, waar hij zoo fel naar had gesnakt van in zijn gevang en in zijn ziekte, hij zag ze in al haar jeugd en schoonheid. De jonge scheut in de wijngaard, en de madeliefkes aan zijn voeten; de besneeuwde Apenijnen, heel, heel ver als een perelmoeren droom, en hij zag de vogelen vliegen en hij hoorde de vogelen en hij rook de lente, en hij zag de kasteelen op de bergen. En daar overal de zon over! Hij zag en hij rook en hij hoorde dat allemaal, maar zijn hart bleef toe.
Het was juist alsof er schelpen van zijn oogen gevallen waren. Hij zag alles ineens anders, binnenstebuiten.... Hij zag alles leeg en hol. En zijn goesting naar de verte zakte in, en zooals dat altijd gaat, d'een goesting sleurde d'ander mee, en op den tijd van een kwartierken lag alles, wat zijn leven had doen zingen en doen flikkeren, daar neergespeekt. Hij wierd voor zijn eigen beschaamd, dat hij vroeger van 't plezier en van de goede dingen van de wereld had geprofiteerd. Wat beteekenden die dure kleeren, die gouden ringen, die edelsteenen, die feesten, gedichten, vrienden en muziek? Allemaal verzinsels om de leegheid en de ijdelheid van de wereld te vergulden. Kunt ge, met een wollen hemd aan, zoo gelukkig niet zijn als met een in zijde? en zelfs zonder hemd? Voos zag hij naar den glorieuzen zonsondergang. Hij zag eens naar de sterren, en hij dacht toen aan God: - God is 't eenige, zuchtte hij. Maar 't gedacht kwam als een reuk, en 't waaide weer weg als een reuk. Natuurlijk niet gewoon aan God te denken. - Waarom ben ik er? vroeg hij. En zonder troef en zonder lust stond hij op, en slenterde terug naar huis.
[p. 22]
- Wat moet ik doen? wat moet ik doen?
- Altijd maar dieper graven, glimlachte de jongen, lees veel. Lees hier al eens in dat boekske, dat zijn de Evangelies, luister verder naar de stilte, en naar het verdriet van de menschen. Daar is veel verdriet achter den lach van de menschen verborgen, en dan zult ge den schat zeker vinden.
- Gij, gij kunt mij helpen! snikte Franciscus.
- Neen, zei de jongen, ik kan u niet helpen, ieder draagt zijn hart alleen, en niemand anders kan uwen schat opgraven dan gij alleen. Ik kan maar voor u bidden.
[p. 23]
De vriend nam Franciscus zijn hand en zei: - Zie eens hoe schoon de natuur is; het koren wast, en de wolken regenen. Een boom vereert God als hij groen en vruchten geeft. Hij laat God doen. Wie God vereert vraagt niets. Wie niets bezit kan het meest geven aan God.
- Zijn er die dien vrede hebben? vroeg Franciscus voorzichtig, en hij wees naar 't schoone landschap.
Zij die geen schrik, maar liefde hebben voor God: de Heiligen, zei de vriend.
[p. 25] / [p. 26]
De vader maakte maar lawijd. Hij bonkte op de tafel - Zot, dobbele zot! Dat kon een baron geweest zijn! en dat gooit zijn eigen in 't slijk voor een droom. Dat heeft de schoonste positie van de wereld, en dat vergooit zich aan 't schorremorrie van de straatjes. Ik stamp u nog liever buiten, dan u op die manier in huis te houden, en gij, dat was tegen de moeder, gij doet mee, nu staat ge daar te janken en te zalven, maar achter mijnen rug hebt gij hem in zijn zotheid ingevolgd! Omdat ge per abuis gedroomd hadt dat hij een pater zou worden, omdat er een van die mystieke zotten kwam zeggen dat hij in een stalleke geboren moest worden! Dat stalleke! Om te doen wat hij doet, moet ge warlijk in een stal geboren zijn, hij stinkt ernaar! 't Had een varkensstal moeten zijn. Ik durf onder geen menschen meer komen. Ik ben uit een deftige familie, een uit de stijfste van de provincie. We hebben altijd de armen bijgestaan en geholpen, in stilte. In stilte. En ik wil dat het zoo voortgaat, Als ge geren pater wordt, wordt het dan! Daar zijt ge te lui en te laf voor, dan zien de menschen u niet meer bezig, dan spreken ze niet meer van u, maar van nu af aan gaat ge werken, lijk ik en uw broer, en anders buiten.
[p. 27]
Monseigneur, die nogal een verstandige man was, en een goede menschenkenner, had hem aangeraden:
- Doe alsof er in u niets gebeurt. Laat alle uiterlijke teekenen achterwegen. Sluit u eigen op in uw hart, daarin ligt de grootste kracht. Zoo doet ge geen verdriet aan uw ouders, en als het van den Heiligen Geest is, wat er in u omgaat, dan zal uw tijd wel komen, en bid veel in stilte.
Franciscus deed het en wachtte naar den H. Geest.
[p. 48]
Franciscus kwam op een open plek. Hei! ja! die kende hij nog, van toen ze gingen jagen. Hier hadden z'eens nen hert gevangen. Ja, ja, en hier omtrent was dan ook dat kloosterke van die zwarte paters. En hij daar op af. Daar woonden ook menschen, die heelemaal hun leven aan O.L. Heer gewijd hadden. Zie, daar een tijdje in die lucht van gebed en kristelijke broederschap te kunnen leven! Vol vereering en verlangen klopte hij op de poort. Ze kwamen allemaal ineens opendoen, de abt, de paters en de broeders. Uit nieuwsgierigheid, want 't was raar of zelden dat ze van iemand bezoek kregen. Ze zagen hem maar wantrouwig aan.
- Om de liefde Gods, zei Franciscus, en hij vertelde hun in 't kort zijn geval, en vroeg of hij hier ankele dagen mocht verblijven.
De abt was heel effen af. Die had meer goesting om hem buiten te zetten, dan om hem binnen te laten. De anderen trokken ook een lang gezicht. Maar omdat het in hunnen regel stond, van doolaards te herbergen, en bedelaars als O.L. Heer zelf te aanzien, mocht hij binnen.
- Maar werken, zei de abt.
En de kok riep: - Als gij denkt van nu op ons kap te leven, zijt gij leelijk abuis!
Hij werkte er als een os. Ze deden hem het vuilste werk doen: opnemen, telooren afwasschen, en naar de verkens zien. Hij sliep op wat strooi, en zijn eten was hun overschot. Het was een wanordelijk klooster. De een had er zooveel te zeggen als de andere. Ze waren er allemaal abt. Die eeuwige eenzaamheid had hen ontevreden en brutaal gemaakt. Maar ze kregen de zon uit zijn hart niet weg. Hij bleef gedienstig vroolijk en beleefd. Dat konden ze niet uitstaan, en na een week of twee zond de kok hem, om een ijlen niet, met een stuk pij aan, de deur uit.
[p. 63] / [p. 64]
En zoo staat hij op de markt te preeken, op zijn bloote voeten. De menschen hangen aan zijn lippen, en 't is zoo eenvoudig. Ze luisteren niet zoodanig naar zijn woorden, ze luisteren naar 't muziek van zijn hart.
- Menschen, zegt hij, neen laat mij liever broeders zeggen, want God is de vader van ons allemaal. Laat ons in vrede leven, hartelijk als broeders en blij als kinderen. We zijn allemaal van denzelfden deeg, maar anders gebakken. Elkendeen heeft zijn gebreken, maar gelukkiglijk ook zijn goeden kant. Laat ons door onze gebreken door, naar God zien, die door de genade in ons hart aanwezig is, en wij zullen malkander geren zien, spijts de gebreken. Leeft alzoo van binnen naar buiten. Bemint Hem in elkander. God is groot en oneindig. Hij heeft de sterren en de zon gemaakt, en ons erbij. Wij leven in zijnen asem, wij zwemmen in Zijn licht. Hij is in den Hemel en op de aarde en op alle plaatsen. Hij is in ons met Zijnen Heiligen Geest, en in het Heilig Sacrament geeft Hij Zijn eigen aan ons te eten met het vleesch en het bloed van Zijnen Zoon, O.H. Jesus Christus! Och, hoe schoon is het te mogen leven! want we leven in Hem en door Hem! Als ge slaapt, als ge pap kookt, als ge schoenen maakt. Hij zit altijd in uw hart. Vergeet het niet. En als ge het niet vergeet, dan zult ge zijn als kinderen. Ziet de kinderen eens, ze zijn blij, en ze kennen geen zorgen voor morgen. Als ze bloemen zien juichen ze, als het sneeuwt zingen ze, ze steken hun handekens uit naar de zon, en ze lachen als het regent. Zoo moet ge zijn! zoo! Juichen en bewonderen. En lijk zij hun ouders geren zien, zoo moeten wij onzen Hemelschen Vader geren zien, en dag en nacht op Hem vertrouwen! Laat ons niet kwaad worden als die Vader al eens aan onze ooren trekt. Hij weet waarom, en wat is een beetje lijden tegenover de eeuwigheid. Bemint Hem dag en nacht, bemint Hem in Zijne werktuigen, in den regen, de sneeuw, de sterren en in den tegenspoed, bemint Hem vooral in Zijn afgrijselijk lijden, dat duren blijft zoolang de zonde baas is van den mensch, verlicht Zijn kruis, Zijn lijden, met er een beetje van over te nemen. Doe boete! Boete is een bittere medicijn, die de ziel gezond en helder maakt. Hoe geren neemt ge de slechtste kruiden om uw maag te genezen? God vraagt heldere zielen. Een heldere ziel alleen kan de helderheid van het werk van zijn handen zien. En dan zult gij loven en bewonderen. Bemint Hem, leeft in vrede met Hem, met malkander en met u zelven. De kleine vrede brengt de groote vrede. We hebben het aardsch paradijs verloren door de zonde. Ginder is er een nieuw, duizend keren schooner. Dat is de Hemel. De Heilige Kerk wijst u den weg. 't Is de weg van de liefde. Onze Lieve Vrouw en de Engelen staan op u te wachten, die gaan mee! Leeft lijk broeders en lijk kinderen! de Vrede zij met u! Amen!
[p. 86]
Franciscus zou preeken (in de groote kerk van Sint Ruffinus). De Paus had hem goed gekeurd en de Bisschop had hem gevraagd om te komen preeken:
"... Een mensch is niet meer weerd dan wat hij weerd is in d'oogen van God.... Ik ben een worm en niet een mensch, en wij moeten nooit begeeren boven anderen te zijn, maar onderdanig en onderworpen tegenover malkander.
God is in u, in den bedelaar zoowel als in den rijke; gij zijt dus broeders.
Maar God is niet in u als gij in doodzonde leeft, dan is het nacht in u, en is uw hart het hol van den duvel. Ge moogt maar éénen rijkdom kennen. Dat is het goddelijk licht in u. Geef dat door aan elkander lijk fakkels in den nacht....
Door in de deugd te leven zijt gij
- niet alleen Jesus Zijn zonen, maar ook
- Zijn broeders,
- Zijn bruid en
- Zijn moeders."
[p. 92]
't Is een schande, riep Franciscus. Ieder moet vasten en boeten naar zijn vermogen en zijn kracht. 't Is zoowel kwaad, te weinig als te veel te nemen en te doen. God vraagt barmhartigheid en geen opoffering!
[p. 110]
HET groot nieuws liep over de wereld, dat de Mooren uit Europa waren buiten gekapt, en over de zee in hun bosschen en woestijnen zaten gevlucht. Die stinkende heidenen, die Mohammed aanbaden, en 't Heilig Graf van Onzen Heer Jesus bleven schenden!
- Goed en wel, zei Franciscus, maar O.L. Heer is voor elkeen komen sterven, ook voor diegenen die zwart zijn van gezicht. Wie zal het hun gaan zeggen? Wie bracht hun een lichtje? Hij dacht gedurig aan de arme Mooren.
[p. 111]
Met Broer Bernard voer hij naar de zwarte mannen. Maar na eenige dagen stak er een hevige storm op, en met gebroken masten en gescheurde zeilen wierd het schip ievers op de kust van Slavonië gebotst. Adieu de Mooren!
[p. 114]/[p. 115]
Franciscus... dacht enkel aan de moeder van zijn kinderen, 't is eender wie, maar toen kwamen er zoo stillekensaan vleeschelijke verbeeldingen bijgedruppeld. Dat niet! ...Hij liep naar buiten in den scherpen maneschijn. Hij wroette met zijn handen in de sneeuw, tastte hem met heelder armen vol op een hoop, en maakte een brute kolom van sneeuw. En pas stond z'er, of hij viel koortsig terug aan 't rapen en aan 't opstapelen, en zette zoo nog zes kleiner kolommen.
Het zweet dreef van zijn lijf, zijn asem hijgde als van een stervende. Hij bezag de zes kolommen sneeuw geheimzinnig in 't licht van de maan, in de eendige stilte van de bergen.
- Dat is nu mijn huishouden. Die groote is mijn vrouw, de anderen mijn dochters en zonen, en de knecht en de meid. En die moet ik dienen en onderhouden. Ze vergaan van kou, en 'k moet ze kleeden. Zij hebben honger en ik moet ze voeden. Dat kan ik niet. Ik verdien voor mij zelf nog niet genoeg. En als die zorg voor hen mij te lastig valt, wees dan al blij dat gij niemand anders hebt te dienen dan God!
En toen schoot hij in een luiden lach. De lach van iemand die van binnen is verlost.... En nu klonk het innig lied, vol als een violoncel: - Mijn Heer en mijn God, ik bemin U boven al wat leeft, ik bemin U boven al!
[p. 120]/[p. 121]
Franciscus verschoot er van, zooveel vogels hier bijeen te zien... Hij wilde een woordeke tegen die vogels spreken...
"Beste vogeltjes, mijn Broeders! looft en dankt God die zoowel uw Vader is als de mijne. Want wij komen uit Zijn handen. Zijn liefde omringt en drijft ons. Zie maar eens hoe Hij voor u gezorgd heeft. Hij heeft u in d'ark van Noë bewaard. Hij gaf u het genot van te vliegen, waar en wanneer gij wilt; heel de lucht is voor u. Hij heeft u warme pluimen gegeven, dikke frakskens tegen den regen en de sneeuw, en ook uw jongskens krijgen die, en gij moet er niet voor spinnen of naaien, ge krijgt ze zoo maar. En hoe schoon zijn ze! Zoo schoon lijk de bloemen en de regenbogen. Hij zorgt voor uw voedsel, dat ge gereed vindt op de boomen, in de beemden, aan de waters en fonteinen en in de straat. Hij gaf u rotsspleten om in te wonen, schooven, populieren en dakpannen. Hij gaf ieder van u een lied en een taal waarmede gij tegen elkaar roept en vertelt en waarmede gij Hem loven en danken kunt. Ziet ge nu hoe God van u houdt?
Daarom, wees dan niet ondankbaar en blijf eenvoudig en arm, als 't goed voorbeeld voor de menschen en de Minderbroeders en doet uw best Onzen Vader dag in dag uit met een vlijtig keelke te loven en te danken. Uw zang is uw gebed, zing! zing!"
En dan begonnen ze te fluiten en te zingen ieder naar zijnen aard, ze bogen eens hun koppeken om te laten zien dat zijn sermoen hun aangenaam was. En als Franciscus dat zag en hoorde, stak hij zijn armen omhoog en zong mee vol jubel en dankbaarheid. Ginder zaten de Broers geknield het wonder te bewonderen. Toen zagen ze hoe Franciscus hun een kruis gaf. En ineens vloog en spoot alles lijk een fontein de lucht in, hoog, heel hoog en vloog toen uiteen in den vorm van een kruis naar de vier windstreken.
- Dank o Heer! Dank! riep Franciscus, en naar de Broers loopend, riep hij: - Kom, kom, preeken! Als de vogels al luisteren, waarom zouden het de menschen dan niet doen!
Met een onstuimigen geest begonnen zij te preeken. Franciscus groette de bloemen, zei een goeden dag tegen een hond, riep: - Dag verkens, als hij verkens zag...
[p. 122]
Hij trok zich tegenwoordig al die eer en roem niet meer aan, zooals vroeger; toen deed het hem pijn. Hij wist te goed dat het niet voor zijn eigen zelf was die roem. - Ik ben maar het viooltje waarop God zijn liekens speelt. Ze komen luisteren naar Zijn muziek.
Masseo stond stom over al dien bijval en hij zei tegen Franciscus: - Ge zijt toch zoo'n schoone jongen niet, ge zijt niet geleerd, ge zijt niet....
- Juist daarom, riep Franciscus juichend, juist daarom ziet ge dat het God is, die werkt. En om het goed te laten zien dat Hij het is, kiest Hij er den leelijksten, den nietweerdigsten en den grootsten zondaar voor uit. Wie kon Hij beter nemen dan mij? Zonder God sta ik met mijn mond vol tanden, en ik kan nog geen drij tellen. Laat ons Hem daarom bedanken en beminnen, omdat Hij zich van den ellendigsten zondaar bedient. En hij riep er nog bij: - En beminnen dat is alles. Och, iedereen kan een keers dragen in de processie, en geld offeren, dat is niets, het eenige is: altijd verheugd zijn met wat we uit Zijn handen krijgen? Dat is de liefde!
. 148]
- Het zijn de Mooren niet, die u al een jaar tegenhouden, zei Franciscus, 't is uw eigen duvel, uw haat en uw begeerte. Ge vergeet dat gij een kruis op uw wapen draagt, draagt het ook in uw hart!
Als gij met liefde komt, dan vouwen de tenten van de Mooren zich van zelf op. Nu vreezen de Mooren uw haat en uwe slechte voornemens. Zwaarden winnen bloed, liefde wint zielen. Daarom heb ik het zwaard neergelegd. Ik ben ook soldaat geweest, en ik bid dat gij niet eerder in Jesus zijn Heilig land zult komen, of uw ziel moet het weerdig zijn! En vervloekt zijn zij, die voor iets anders vechten dan voor de rechtveerdigheid om het Heilig Graf te bevrijden! Kuisch uw ziel! Kuisch uw ziel!
.
[p. 150]
Het Heilig Land. Hij ging met voorzichtige, eerbiedige voeten, alsof er met iederen stap muziek uit den grond kwam. Ze trokken met gevijven naar 't stalleken van Bethlehem. Daar vierde hij den kerstnacht, in die grot waar Jesus geboren was. Dat was de volste zoetheid, het blinkendste geluk. Hij lachte en weende overhand. De tranen lekten van zijn gezicht en van zijn handen. Hij kuste den grond en de muren, hij kuste de lucht. Hij kroop rond, hij riep, hij zong, hij kweelde. Dan lag hij plat op den grond als om er zijn eigen mee een te maken. Dan stond hij weer recht, de armen in de hoogte, te snikken en te snakken. De Broers, die hem zoo zagen in het licht van een fakkeltje, wisten niet wat ze het schoonste moesten vinden, dat heilig uur of het hart van Franciscus. En door zijn geweldige liefde was zijn verbeelding zoo sterk dat hij het Heilig gebeuren als voor hem zag leven. God is hier mensch geworden. God die de sterren als sneeuwstormen door het heelal slingert, Dien ge zoudt verwachten in een brillant kasteel, Hij wierd mensch in een rotshol, in de donkerste armoe, erger dan een kind uit een achterstraatje.
p. 170]
het mijn arme Broeders, die het met hun gebed gedaan hebben.
- Bidden èn preeken, zei Monseigneur, niet alleen boete preeken, maar ook de ketters weerleggen! Die hebben strikvragen, kennen de geschriften, ja er zijn zelfs Minderbroeders, die in hun onwetendheid ketterijen verkondigen.
- Ach, zuchtte Franciscus, met diep geloof een waarheid te zeggen is sterker dan strikvragen te weerleggen. De goede predikant moet eerst door geheim gebed inzuigen wat hij nadien in gewijde toespraak moet uitstorten. Hij moet eerder gloeien van binnen, dan koude woorden uiten van buiten. Dat leert men niet in de boeken, alleen in de aanwezigheid van God.
[p. 178]
de hevigste strijd ging over het refrein van 't Evangelie: Als de Broeders door de wereld reizen zullen ze niets mee nemen, geen reiszak, geen geld, geen brood enz. ....daar wierd als om gevochten tusschen hem en Monseigneur.
- Een Minderbroeder mag niets bij hebben dan zijn harp, zei Franciscus. Dat is zijn ziel, waarmee hij God gedurig looft.
[p.212]
hij stak zijn armen uit en zong, gedempt, maar heel goed verstaanbaar:
[p. 212]
Geloofd zijt Gij mijn Heer, om sonde Zuster Dood van het lichaam.
Niemand die leeft is tot het ontvluchten van haar bekwaam.
Wee, die sterven met doodsonden beladen,
Gelukkig zij die uwen wil volvoeren in hun daden;
Hen zal de tweede dood niet hinderen of schaden!
.
--
(F)
https://www.dbnl.org/tekst/timm010harp01_01/index.php
(V)
https://www.stephen-knapp.com/biographies_of_vaishnava_sages_and_saints.htm
Reacties
Een reactie posten